nietszeggend

Dutch

Etymology

From niets + zeggend.

Pronunciation

  • IPA(key): /nitˈsɛ.ɣənt/
  • (file)
  • Hyphenation: niets‧zeg‧gend

Adjective

nietszeggend (comparative nietszeggender, superlative nietszeggendst)

  1. saying nothing, meaningless

Inflection

Inflection of nietszeggend
uninflected nietszeggend
inflected nietszeggende
comparative nietszeggender
positive comparative superlative
predicative/adverbial nietszeggendnietszeggenderhet nietszeggendst
het nietszeggendste
indefinite m./f. sing. nietszeggendenietszeggenderenietszeggendste
n. sing. nietszeggendnietszeggendernietszeggendste
plural nietszeggendenietszeggenderenietszeggendste
definite nietszeggendenietszeggenderenietszeggendste
partitive nietszeggendsnietszeggenders
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.