misselijk

Dutch

Etymology

From Middle Dutch misselijc (diverse, confused), from Old Dutch *missilīk, from Proto-Germanic *missalīkaz.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈmɪsələk/
  • (file)
  • Hyphenation: mis‧se‧lijk

Adjective

misselijk (comparative misselijker, superlative misselijkst)

  1. nauseous, nauseated, having the urge to vomit

Inflection

Inflection of misselijk
uninflected misselijk
inflected misselijke
comparative misselijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial misselijkmisselijkerhet misselijkst
het misselijkste
indefinite m./f. sing. misselijkemisselijkeremisselijkste
n. sing. misselijkmisselijkermisselijkste
plural misselijkemisselijkeremisselijkste
definite misselijkemisselijkeremisselijkste
partitive misselijksmisselijkers

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.