meerekenen

Dutch

Etymology

From mee + rekenen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈmeːreːkənə(n)/
  • (file)

Verb

meerekenen

  1. (transitive) to include, to take into account

Inflection

Inflection of meerekenen (weak, separable)
infinitive meerekenen
past singular rekende mee
past participle meegerekend
infinitive meerekenen
gerund meerekenen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular reken meerekende meemeerekenmeerekende
2nd person sing. (jij) rekent meerekende meemeerekentmeerekende
2nd person sing. (u) rekent meerekende meemeerekentmeerekende
2nd person sing. (gij) rekent meerekende meemeerekentmeerekende
3rd person singular rekent meerekende meemeerekentmeerekende
plural rekenen meerekenden meemeerekenenmeerekenden
subjunctive sing.1 rekene meerekende meemeerekenemeerekende
subjunctive plur.1 rekenen meerekenden meemeerekenenmeerekenden
imperative sing. reken mee
imperative plur.1 rekent mee
participles meerekenendmeegerekend
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.