inroepen

Dutch

Etymology

From in + roepen.

Pronunciation

  • (file)

Verb

inroepen

  1. to request

Inflection

Inflection of inroepen (strong class 7, separable)
infinitive inroepen
past singular riep in
past participle ingeroepen
infinitive inroepen
gerund inroepen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular roep inriep ininroepinriep
2nd person sing. (jij) roept inriep ininroeptinriep
2nd person sing. (u) roept inriep ininroeptinriep
2nd person sing. (gij) roept inriept ininroeptinriept
3rd person singular roept inriep ininroeptinriep
plural roepen inriepen ininroepeninriepen
subjunctive sing.1 roepe inriepe ininroepeinriepe
subjunctive plur.1 roepen inriepen ininroepeninriepen
imperative sing. roep in
imperative plur.1 roept in
participles inroependingeroepen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.