houwdegen

Dutch

Etymology

From houwen + degen, calque of German Haudegen. The second sense is probably also borrowed from German.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɦɑu̯ˌdeː.ɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: houw‧de‧gen

Noun

houwdegen m (plural houwdegens, diminutive houwdegentje n)

  1. backsword (early modern sabre) [from early 18th c.]
    • 1722, Nicolaas Heinsius, Den vermakelyken avanturier, vol. 1, publ. by Antoni Schoonenburg (5th ed.), page 15.
      [] of hy, zynde te gelyk van een geweldigen liefdens-yver, en geen minder verwoedheyd en gramschap aangeprikkelt, begaf zich van de plaats daar hy zich verborgen had, en openende te gelyk de kamerdeur (die ze uyt zekerheyd niet eenmaal gesloten hadden) vloog met een uytstekende geswintheid met een breede ontblootte houwdegen naar het bed, met de welke hy door verscheide sware streken den aandacht van onzen goeden Student niet weynig versteurde, die niet wist wat hy van dit onthaal denken zou, dewyl hy nimmer den Luytenant gezien had.
      (please add an English translation of this quote)
  2. swashbuckler, basher (eager but sometimes reckless fighter, violent person) [from late 19th c.]
    • 1880, C. Honigh, "Johan Ludvig Runeberg" (part 2), De Gids, vol. 44, no. 3, page 530.
      Maar diezelfde onverschrokken houwdegen, ruw van uitzicht, ruw van vormen, was een goedhartig, rechtschapen man, een kindervriend.
      (please add an English translation of this quote)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.