fluisteren

Dutch

Etymology

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈflœy̯stərə(n)/
  • (file)

Verb

fluisteren

  1. (transitive or intransitive) to whisper

Inflection

Inflection of fluisteren (weak)
infinitive fluisteren
past singular fluisterde
past participle gefluisterd
infinitive fluisteren
gerund fluisteren n
present tense past tense
1st person singular fluisterfluisterde
2nd person sing. (jij) fluistertfluisterde
2nd person sing. (u) fluistertfluisterde
2nd person sing. (gij) fluistertfluisterde
3rd person singular fluistertfluisterde
plural fluisterenfluisterden
subjunctive sing.1 fluisterefluisterde
subjunctive plur.1 fluisterenfluisterden
imperative sing. fluister
imperative plur.1 fluistert
participles fluisterendgefluisterd
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.