differentiëren

Dutch

Etymology

Borrowed from French différencier and différentier.

Pronunciation

  • IPA(key): /dɪfərɛn(t)siˈeːrə(n)/, /dɪfərɛnˈ(t)sjeːrə(n)/
  • (file)

Verb

differentiëren

  1. (intransitive) to differentiate, to show a distinction
  2. (transitive, mathematics) to differentiate (calculate a derivative)

Inflection

Inflection of differentiëren (weak)
infinitive differentiëren
past singular differentieerde
past participle gedifferentieerd
infinitive differentiëren
gerund differentiëren n
present tense past tense
1st person singular differentieerdifferentieerde
2nd person sing. (jij) differentieertdifferentieerde
2nd person sing. (u) differentieertdifferentieerde
2nd person sing. (gij) differentieertdifferentieerde
3rd person singular differentieertdifferentieerde
plural differentiërendifferentieerden
subjunctive sing.1 differentiëredifferentieerde
subjunctive plur.1 differentiërendifferentieerden
imperative sing. differentieer
imperative plur.1 differentieert
participles differentiërendgedifferentieerd
1) Archaic.
  • differentiaal
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.