deelbaar

Dutch

Etymology

From Middle Dutch deelbaer. Equivalent to delen + -baar.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdeːl.baːr/
  • (file)
  • Hyphenation: deel‧baar

Adjective

deelbaar (comparative deelbaarder, superlative deelbaarst)

  1. divisible

Inflection

Inflection of deelbaar
uninflected deelbaar
inflected deelbare
comparative deelbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial deelbaardeelbaarderhet deelbaarst
het deelbaarste
indefinite m./f. sing. deelbaredeelbaarderedeelbaarste
n. sing. deelbaardeelbaarderdeelbaarste
plural deelbaredeelbaarderedeelbaarste
definite deelbaredeelbaarderedeelbaarste
partitive deelbaarsdeelbaarders

Antonyms

Derived terms

  • deelbaarheid

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.