brandmerken

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbrɑntˌmɛr.kə(n)/
  • Hyphenation: brand‧mer‧ken

Etymology 2

Attested since the sixteenth century. This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.

Verb

brandmerken

  1. to brand with a branding iron
    Synonym: branden
Inflection
Inflection of brandmerken (weak)
infinitive brandmerken
past singular brandmerkte
past participle gebrandmerkt
infinitive brandmerken
gerund brandmerken n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular brandmerkbrandmerkte
2nd person sing. (jij) brandmerktbrandmerkte
2nd person sing. (u) brandmerktbrandmerkte
2nd person sing. (gij) brandmerktbrandmerkte
3rd person singular brandmerktbrandmerkte
plural brandmerkenbrandmerkten
subjunctive sing.1 brandmerkebrandmerkte
subjunctive plur.1 brandmerkenbrandmerkten
imperative sing. brandmerk
imperative plur.1 brandmerkt
participles brandmerkendgebrandmerkt
1) Archaic.

Etymology 2

See the etymology of the main entry.

Noun

brandmerken

  1. Plural form of brandmerk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.