bijeenroepen

Dutch

Etymology

From bijeen (together) + roepen (to summon).

Pronunciation

  • IPA(key): /bɛi̯ˈeːnrupə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: bij‧een‧roe‧pen

Verb

bijeenroepen

  1. (transitive) to call together (for a meeting)

Inflection

Inflection of bijeenroepen (strong class 7, separable)
infinitive bijeenroepen
past singular riep bijeen
past participle bijeengeroepen
infinitive bijeenroepen
gerund bijeenroepen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular roep bijeenriep bijeenbijeenroepbijeenriep
2nd person sing. (jij) roept bijeenriep bijeenbijeenroeptbijeenriep
2nd person sing. (u) roept bijeenriep bijeenbijeenroeptbijeenriep
2nd person sing. (gij) roept bijeenriept bijeenbijeenroeptbijeenriept
3rd person singular roept bijeenriep bijeenbijeenroeptbijeenriep
plural roepen bijeenriepen bijeenbijeenroepenbijeenriepen
subjunctive sing.1 roepe bijeenriepe bijeenbijeenroepebijeenriepe
subjunctive plur.1 roepen bijeenriepen bijeenbijeenroepenbijeenriepen
imperative sing. roep bijeen
imperative plur.1 roept bijeen
participles bijeenroependbijeengeroepen
1) Archaic.

Synonyms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.