beslapen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch beslâpen. Equivalent to be- + slapen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈslaː.pə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧sla‧pen
  • Rhymes: -aːpən

Verb

beslapen

  1. (transitive, chiefly with women as direct object) to sleep with, to have sex with, to bed
    • 1794, Joseph Claude Rougemont, "Verhandeling over de gevolgen der beet van dolle dieren; over de watervrees en hare onderscheine zoorten" (tr. of vol. IX, part 1), in Verhandelingen van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, vol. IX, part 2, publ. by J. de Waal, Sz., page 87.
      Kan een Man, die door een Dollen Hond gebeten is, en voor dat de Dolheid zig openbaart, zijne Vrouw beſlaapt, aan haar de Dolheid mededeelen? Men heeft gevallen voor en tegen.
      Can a man, who has been bitten by a rabid dog and, before the rabies has become apparent, sleeps with his wife, transfer rabies to her? There are cases pro and con.
    • 2015, Bouke Billiet, "Wij waren Trojanen. Roman", Wereldbibliotheek, →ISBN.
      Fay besliep hem niet, zoals Charlotte deed, nee, zij liet zich vermeesteren: ze legde haar lichaam daar in de hoop dat dat ook haar geest zou bevrijden.
      (please add an English translation of this quote)
  2. (transitive) to sleep on (an object, e.g. a bed)
    • 2012, Jan van der Mast, De kleine keizer. Roman, Nieuw Amsterdam.
      Mim, die het bed schuin beneden mij besliep, lag met gesloten ogen op haar zij, maar ik zag aan haar fijne rimpeltjes dat ze peinsde over wat we zojuist besproken hadden.
      (please add an English translation of this quote)
  3. (reflexive) to sleep on (a subject or matter, to think it through)
    • 1972, G. W. Huygens, Hendrik Tollens. De dichter van de burgerij. Een biografie en een tijdsbeeld, Nijgh & Van Ditmar, page 254.
      Beduusd ging Tollens naar huis, besliep zich op de zaak, zette zich de volgende dag aan het werk, en 's avonds was hij gereed.
      (please add an English translation of this quote)

Inflection

Inflection of beslapen (strong class 7, prefixed)
infinitive beslapen
past singular besliep
past participle beslapen
infinitive beslapen
gerund beslapen n
present tense past tense
1st person singular beslaapbesliep
2nd person sing. (jij) beslaaptbesliep
2nd person sing. (u) beslaaptbesliep
2nd person sing. (gij) beslaaptbesliept
3rd person singular beslaaptbesliep
plural beslapenbesliepen
subjunctive sing.1 beslapebesliepe
subjunctive plur.1 beslapenbesliepen
imperative sing. beslaap
imperative plur.1 beslaapt
participles beslapendbeslapen
1) Archaic.

Derived terms

  • onbeslapen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.