beschaduwen

Dutch

Etymology

From be- + schaduw. Compare Old Dutch biskediwen. This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈsxaː.dyu̯ə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧scha‧du‧wen

Verb

beschaduwen

  1. (transitive) to beshadow, to cover with shadow, to provide with shade

Inflection

Inflection of beschaduwen (weak, prefixed)
infinitive beschaduwen
past singular beschaduwde
past participle beschaduwd
infinitive beschaduwen
gerund beschaduwen n
present tense past tense
1st person singular beschaduwbeschaduwde
2nd person sing. (jij) beschaduwtbeschaduwde
2nd person sing. (u) beschaduwtbeschaduwde
2nd person sing. (gij) beschaduwtbeschaduwde
3rd person singular beschaduwtbeschaduwde
plural beschaduwenbeschaduwden
subjunctive sing.1 beschaduwebeschaduwde
subjunctive plur.1 beschaduwenbeschaduwden
imperative sing. beschaduw
imperative plur.1 beschaduwt
participles beschaduwendbeschaduwd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.