bekendmaken

Dutch

Etymology

From bekend + maken, c.f. German bekanntmachen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈkɛntmaːkə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧kend‧ma‧ken

Verb

bekendmaken

  1. (transitive) to announce, to make known
  2. (transitive) to denounce

Inflection

Inflection of bekendmaken (weak, separable)
infinitive bekendmaken
past singular maakte bekend
past participle bekendgemaakt
infinitive bekendmaken
gerund bekendmaken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular maak bekendmaakte bekendbekendmaakbekendmaakte
2nd person sing. (jij) maakt bekendmaakte bekendbekendmaaktbekendmaakte
2nd person sing. (u) maakt bekendmaakte bekendbekendmaaktbekendmaakte
2nd person sing. (gij) maakt bekendmaakte bekendbekendmaaktbekendmaakte
3rd person singular maakt bekendmaakte bekendbekendmaaktbekendmaakte
plural maken bekendmaakten bekendbekendmakenbekendmaakten
subjunctive sing.1 make bekendmaakte bekendbekendmakebekendmaakte
subjunctive plur.1 maken bekendmaakten bekendbekendmakenbekendmaakten
imperative sing. maak bekend
imperative plur.1 maakt bekend
participles bekendmakendbekendgemaakt
1) Archaic.

Derived terms

  • bekendmaking

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.