aangrijpend

Dutch

Pronunciation 1

  • IPA(key): /ˌaːŋˈɣrɛi̯.pənt/
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧grij‧pend

Adjective

aangrijpend (comparative aangrijpender, superlative aangrijpendst)

  1. touching, moving
Inflection
Inflection of aangrijpend
uninflected aangrijpend
inflected aangrijpende
comparative aangrijpender
positive comparative superlative
predicative/adverbial aangrijpendaangrijpenderhet aangrijpendst
het aangrijpendste
indefinite m./f. sing. aangrijpendeaangrijpendereaangrijpendste
n. sing. aangrijpendaangrijpenderaangrijpendste
plural aangrijpendeaangrijpendereaangrijpendste
definite aangrijpendeaangrijpendereaangrijpendste
partitive aangrijpendsaangrijpenders

Pronunciation 2

  • IPA(key): /ˈaːŋ.ˌɣrɛi̯.pənt/
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧grij‧pend

Participle

aangrijpend

  1. present participle of aangrijpen
Inflection
Inflection of aangrijpend
uninflected aangrijpend
inflected aangrijpende
comparative
positive
predicative/adverbial aangrijpend
aangrijpende
indefinite m./f. sing. aangrijpende
n. sing. aangrijpend
plural aangrijpende
definite aangrijpende
partitive aangrijpends
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.