Wet afbreking zwangerschap

De Wet afbreking zwangerschap van 1 mei 1981 (kortweg Wafz) is een abortuswet om abortus in Nederland te reguleren. De wet is op 1 november 1984 in werking getreden en nadien gewijzigd.

Wet afbreking zwangerschap
Behandeling van het abortus-wetsontwerp in de Eerste Kamer op 28 april 1981
TitelWet afbreking zwangerschap
AfkortingWafz
Toepassingsgebied Nederland
Rechtsgebiedabortuswet
Goedkeuring en inwerkingtreding
Ondertekend op1 mei 1981
In werking getreden op1 november 1984
Lees online
Portaal    Mens & maatschappij

Aan deze wet liggen, zoals staat te lezen in de considerans, twee waarden ten grondslag. Enerzijds betreft dit de rechtsbescherming van ongeboren menselijk leven, anderzijds het recht van de vrouw op hulp bij ongewenste zwangerschap.

Abortus is volgens artikel artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht alleen als misdrijf strafbaar als de foetus levensvatbaar was geweest. Artikel 296 (Titel XIX A - Misdrijven tegen het leven gericht) bepaalt in geval de strafmaat. Een aborterende arts heeft dus een strafuitsluitingsgrond, dat wil zeggen dat de abortus legaal is, wanneer de arts tot de bevinding is gekomen dat de vrouw verklaart zich in een "noodsituatie" te bevinden. De beslissing hierover ligt soeverein bij de vrouw. De vader van de foetus heeft expliciet geen recht op medezeggenschap. De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) bepaalt verder dat minderjarigen boven de 16 volledig handelingsbekwaam zijn ten aanzien van het aangaan van een geneeskundige behandeling, zoals abortus. Meisjes jonger dan 16 moeten hierover met hun ouders overleggen.

De Wafz bepaalt niet tot in welk stadium van de zwangerschap de arts abortus mag uitvoeren. Artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt echter dat "het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven" gelijk staat aan "een ander, of een kind bij of kort na de geboorte, van het leven beroven". Op basis van de huidige stand van de medische wetenschap mag volgens de ministeries van Volksgezondheid en Justitie daarom abortus op menselijke foetussen in Nederland tot 24 weken (5,5 maanden) na de bevruchting uitgevoerd worden als aan een aantal regels voldaan is. Een van die regels is dat de uitvoering van de vruchtafdrijving voorafgegaan moet zijn door een bedenktijd van minimaal 5 dagen, en dat de abortus moet worden uitgevoerd door een medicus in een kliniek of ziekenhuis dat een "abortusvergunning" heeft gekregen.

Overtijdbehandeling

De Wafz is blijkens art. 1 lid 2 Wafz niet van toepassing op een middel ter voorkoming van de innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder. Hier wordt gedoeld op de overtijdbehandeling. De reden hiervoor is dat destijds, ten tijde van de totstandkoming van de Wafz, niet met zekerheid kon worden vastgesteld of sprake was van een zwangerschap. Wanneer niet met zekerheid is vast te stellen of iemand zwanger is, kan ook niet (met zekerheid) worden gesteld dat een behandeling gericht is op het afbreken van een zwangerschap. Door de Commissie, die de Wafz evalueerde, is geadviseerd om ook de overtijdbehandeling onder het bereik van de Wafz te brengen. In het regeerakkoord van CDA/PvdA/CU stond het voornemen om dit uit te voeren.

Vergunning

Een behandeling gericht op het afbreken van zwangerschap, mag slechts worden verricht door een arts in een ziekenhuis of kliniek, waaraan door de minister van VWS een vergunning is verleend (art. 2 Wafz). Het bestuur van de kliniek of het ziekenhuis dient deze aan te vragen bij de minister welke binnen 7 maanden op het verzoek zal beslissen (art. 4 lid 1 en 2 Wafz). Wanneer het ziekenhuis of de kliniek aannemelijk heeft gemaakt dat aan de artikelen 5 lid 1 (zorgvuldige besluitvorming) of 6 (nadere eisen vergunningverlening) Wafz bedoelde eisen zal worden voldaan, wordt de vergunning verleend (art. 4 lid 3 Wafz). Een kliniek of ziekenhuis moet aan de eisen van art. 5 lid 1 en art. 6 Wafz voldoen. Terecht merkt daarom de evaluatiecommissie op dat in art. 4 lid 3 Wafz in plaats van ‘of’ het woordje ‘en’ moet staan. Er bestaat een vergunning voor de afbreking van zwangerschappen tot en met 13 weken (eerste-trimesterabortussen) daarnaast is er een vergunning voor zwangerschappen die langer dan 13 weken hebben geduurd (tweede-trimesterabortussen). Voor de verkrijging van een vergunning voor tweede-trimesterabortussen moet een kliniek of ziekenhuis aan nadere eisen voldoen. Deze voorwaarden staan in het Besluit afbreking zwangerschap of Bafz in de artt. 21 tot 24. Deze nadere eisen zijn medisch van aard. Ze beogen een extra waarborg te bieden voor de gezondheid van de vrouw, omdat bij tweede-trimesterabortussen de kans op complicaties groter is. Zo is bijvoorbeeld bepaald dat er altijd twee artsen aanwezig moeten zijn (art. 22 Bafz) en moet een samenhangende nabehandeling voor de vrouw die een abortus heeft laten uitvoeren mogelijk zijn (art. 23 Bafz).

Noodsituatie

Een zwangerschap mag gerechtvaardigd worden afgebroken wanneer de noodsituatie waarin de vrouw verkeert, haar onontkoombaar maakt. Het begrip: noodsituatie, is echter niet of nauwelijks duidelijk omlijnd. In de parlementaire stukken is wel een soort van algemene omschrijving van het begrip te vinden. Het zou gaan om de toestand van geestelijke nood waarin de vrouw is komen te verkeren door haar ongewenste zwangerschap zonder dat er sprake is of behoeft te zijn van dreigend fysiek of psychisch letsel. In de Wafz zelf is geen omschrijving van het begrip noodtoestand te vinden. De wetgever heeft destijds bewust het begrip niet nader kunnen en willen afbakenen. Dit omdat de situaties van nood te zeer uiteenlopen en derhalve niet in algemene termen te omschrijven wanneer van een noodtoestand sprake is. Volgens de commissie die de Wafz aan een evaluatie heeft onderworpen, kan men het in de praktijk hanteren van het ongedefinieerde begrip noodsituatie, als volgt samenvatten:

“De situatie waarin de vrouw verkeert en die geleid heeft tot het verzoek tot afbreken van de zwangerschap, behoort tot de elementen die de besluitvorming ten aanzien van abortus beheersen. In de besluitvormingsprocedure dient voorlichting te worden gegeven over alternatieve oplossingen voor de (nood-)situatie waarin de vrouw zich bevindt. Als deze volgens de vrouw niet tot een oplossing van haar noodsituatie kunnen leiden, dient de arts een besluit te nemen over het al dan niet verrichten van de abortus. De arts kan zijn medewerking verlenen indien naar zijn inzicht, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, de noodsituatie van de vrouw de abortus onontkoombaar maakt. Bij het nemen van deze beslissing moet het oordeel van de vrouw doorwegen, zonder dat de arts zich met een beroep op het enkele feit dat de vrouw de zwangerschapsafbreking wenst aan zijn eigen verantwoordelijkheid kan onttrekken. Het gaat om twee eigenstandige beslissingen: de vrouw beslist of zij de abortus wil, de arts beslist of hij dit voor zich zelf kan verantwoorden, zowel medisch als ethisch.”

In het slot komt duidelijk naar voren dat de vrouw niet is overgeleverd aan de arts, maar omgekeerd kan de vrouw de arts ook niet dwingen de abortus uit te voeren. Beide personen zullen voor zichzelf een keuze moeten maken, waarmee de wetgever uitdrukking aan de eigen verantwoordelijk heeft willen geven. Dit wordt nog eens extra onderstreept in art. 20 Wafz waarin staat dat niemand verplicht is een vrouw een behandeling gericht op het afbreken van zwangerschap te geven. In het tweede lid van hetzelfde artikel staat dat de arts met gemoedsbezwaren tegen het verrichten of doen verrichten van de behandeling, de vrouw hiervan onverwijld in kennis moet stellen.

Termijnen

Een zwangerschap mag niet eerder afgebroken worden dan op de zesde dag nadat de vrouw de arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen met hem heeft besproken. Deze beraadtermijn, art. 3 lid 1 Wafz, is opgenomen om een overhaaste beslissing/uitvoering tot zwangerschapsafbreking te voorkomen. De termijn begint, blijkens art. 3 lid 2 Wafz, te lopen op het moment dat de vrouw een arts heeft bezocht en met deze arts haar voornemen heeft besproken. Dit kan dus ook de huisarts zijn, de termijn gaat niet pas lopen wanneer de vrouw zich tot een medisch-professional in een ziekenhuis of kliniek heeft gewend. Als een vrouw zich tot een huisarts wendt, dan dient deze de vrouw naar een ziekenhuis of kliniek te verwijzen, onder mededeling van zijn bevindingen (art. 3 lid 1 Wafz). We zagen reeds dat een arts niet gedwongen kan worden zijn medewerking te verlenen. Gelet op art. 3 lid 3 Wafz dient de arts daarom de vrouw zo spoedig mogelijk mede te delen of hij aan het verzoek zal meewerken. Wanneer dit een arts is die niet in het ziekenhuis of kliniek werkzaam is, dan dient deze zijn besluit uiterlijk 5 dagen na het bezoek van de vrouw mede te delen. Gaat het om een in het ziekenhuis of in een kliniek werkzame arts, dan is deze termijn drie dagen. Wanneer de arts, die niet in ziekenhuis of kliniek werkt, weigert de vrouw te verwijzen, dan moet hij haar onverwijld een gedateerde schriftelijke kennisgeving ter hand stellen (art. 3 lid 5 Wafz). Deze kennisgeving dient in ieder geval het tijdstip waarop de vrouw zich tot de arts had gewend te vermelden. In een dergelijk geval wordt de beraadtermijn met een dag verkort (art 3 lid 4 Wafz). Op niet naleving van de hierboven besproken termijnen staan geldboetes van de vijfde categorie (art. 16 Wafz). Zo wordt de arts die niet binnen drie dagen de vrouw inlicht over zijn voornemen om wel of niet te verwijzen met een geldboete bedreigd. Maar ook de arts die binnen de beraadtermijn de behandeling uitvoert. Er wordt echter in art. 16 lid 2 Wafz een uitzondering gemaakt voor het geval waarin de zwangerschapsafbreking noodzakelijk is om een dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw te voorkomen. Zoals gezegd dient de vijf dagen beraadtermijn om een overhaaste beslissing/uitvoering van de zwangerschapsafbreking te voorkomen. Zo dient in de beraadtermijn verantwoorde voorlichting over andere oplossingen dan zwangerschapsafbreking te worden gegeven (art 5 lid 2 sub a Wafz). Daarnaast dient de arts zich ervan te vergewissen dat de vrouw in vrijwilligheid, dus niet onder pressie, en met besef van haar verantwoordelijkheid voor ongeboren leven en de gevolgen voor haar zelf en de haren, tot haar beslissing is gekomen (art 5 lid 2 sub b Wafz). Het zal zeker geen sinecure zijn om in een gesprek te meten wat het verantwoordelijkheidsbesef van de vrouw is. Tijdens het gesprek dient de arts zich hiervan een beeld te scheppen. De wetgever gaat er echter van uit dat de vrouw zich over het algemeen genomen zeer wel bewust zal zijn van haar verantwoordelijkheden voor het nieuwe leven. Ten slotte dient voor de vrouw, die de behandeling heeft ondergaan en eventueel ook de haren, genoegzame nazorg beschikbaar te zijn (art 5 lid 2 sub d Wafz). Deze nazorg kan bestaan in het geven van voorlichting over voorkoming van ongewenste zwangerschap.

Besluit afbreking zwangerschap

Om aan al deze eisen te kunnen voldoen worden nadere regels gesteld in het Besluit afbreking zwangerschap, afgekort Bafz (art 5 lid 1 Wafz). Zo wordt in art. 3 Bafz bepaald dat een ziekenhuis of kliniek ervoor zorg zal dragen dat een arts een of meer gesprekken met de vrouw zal voeren. Daartoe zal door het ziekenhuis of de kliniek voldoende tijd en ruimte beschikbaar moeten worden gesteld. In de artt. 6, 7 en 8 Bafz worden nadere regels gesteld met betrekking tot verslaglegging, controle en nazorg.

Strafrecht versus abortuswet

Op het terrein van het strafrecht zijn twee artikelen van belang voor de abortuspraktijk. Dit zijn art. 82a en 296 Sr. In art. 82a staat het volgende te lezen:

Onder een ander, of een kind bij of kort na de geboorte, van het leven beroven wordt begrepen: het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven.

Art. 296 lid 1 Sr luidt:

Hij die een vrouw een behandeling geeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor de zwangerschap kan worden afgebroken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

In de leden 2 tot 4 staan strafverzwarende omstandigheden ingeval het feit de dood van de vrouw tot gevolg heeft, de vrouw geen toestemming heeft verleend of het geval dat toestemming ontbreekt en eveneens het feit de dood van de vrouw tot gevolg heeft. In het vijfde lid staat een strafuitsluitingsgrond voor het geval een feit als in art. 296 lid 1 omschreven, is begaan in het kader van de Wafz.

Met art. 82a Sr wordt een uiterste termijn gesteld die in de Wafz niet genoemd wordt. Blijkens het artikel is het doden van een levensvatbare vrucht een misdaad tegen het leven gericht. Deze grens is in Nederland gesteld op 24 weken. Een afbreking van de zwangerschap na deze 24 weken termijn is dus niet langer een afbreking van de zwangerschap, maar een misdrijf tegen het leven gericht. Een arts die zich aan een dergelijk feit schuldig maakt is dus strafbaar op grond van art. 296 lid 1 Sr. De strafuitsluiting van het vijfde lid verandert hier niets aan, nu niet langer van een behandeling volgens de Wafz kan worden gesproken nu deze behandeling verboden is.

Voor die gevallen waarin men wil overgaan tot een late zwangerschapsafbreking, bijvoorbeeld om ernstige complicaties voor de vrouw te voorkomen, kan een beroep op overmacht, art. 40 Sr worden gedaan.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.