Waardgelder

Een waardgelder is een huursoldaat of huurling in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het woord komt van het Duitse woord wartegeld wat wachtgeld betekent. In de 16e en 17e eeuw werden waardgelders aangesteld door de stedelijke magistraat ter bescherming van de stad tegen onlusten of aanvallen, als de eigen schutterij de situatie niet aankon. Het stadsbestuur had hiervoor toestemming nodig van de Staten-Generaal, die over de defensie van de Unie gingen.

De waardgelders worden afgedankt op de Neude in Utrecht door Prins Maurits, 31 juli 1618

Het aanstellen van waardgelders begon tijdens de Nederlandse opstand. Johan van Oldenbarnevelt vermeldt ze in het jaar 1583, na de aanslag van de Hertog van Anjou op Antwerpen, in Rotterdam werden ingevoerd, omdat er onder de burgerij aldaar, groten lust was tot de Française, zodat men daar over beluchtende was enige populaire commotie ooft’ hatelijkheden en daar en begreep dat men dezen best en insgelijks zou voorkomen niet door de schutterijen en met wapenen van de inwoners, maar door het in soldij nemen van enige luiden van wapenen, tot assistentie van de wettelijke autoriteit.

In 1610 kwam het tot oproer in Alkmaar vanwege vijf Remonstrantse predikanten.[1] maar ook in Leeuwarden en Utrecht. In februari 1617 laaide het verzet opnieuw op. In Amsterdam werd gedemonstreerd tegen Remonstrantse bijeenkomsten en predikanten en ontstonden relletjes. Er werd veel schade aangericht bij Joachim Rendorp op de Rechtboomssloot en bij Rem Bisschop op het Singel.

In augustus 1617 werd door de Staten van Holland een Scherpe Resolutie aangenomen; deze resolutie gaf de steden in Holland de mogelijkheid om eigenhandig, en op kosten van de staten, waardgelders aan te nemen om meer onlusten te voorkomen. In de praktijk was de resolutie gericht tegen de schutterijen, meestal bestaande uit contraremonstranten. Hiermee ondermijnden de Staten het gezag van prins Maurits, de kapitein-generaal van het Staatse leger. Dit was voor de stadhouder niet acceptabel. Hij hield van Oldenbarnevelt verantwoordelijk voor de ontstane situatie. De raadspensionaris, Rombout Hogerbeets, Gillis van Leedenberch, Hugo de Groot, en de predikant Johannes Wtenbogaert gingen opnieuw in overleg. De stadhouder begaf zich op de 23e naar Utrecht om de nieuw aangestelde waardgelders in Utrecht weer af te danken. Niet in de laatste plaats eiste de prins dat er een synode zou moeten worden belegd en dat aan de contraremonstranten kerken ter beschikking moesten worden gesteld. Ook de Hollandse afgevaardigden reisden naar Utrecht. Op 31 juli 1618 zijn de waardgelders volgens Jan Wagenaar in alle stilte ontslagen en vervangen door bestaand, goedkoper en inheems krijgsvolk. De contraremonstranten kregen de Buurkerk en de remonstranten de Domkerk tot hun beschikking. Omdat dit niet de verhouding binnen de stad weerspiegelde, werd binnen een paar dagen van kerk geruild.

Varia

In 1627 werden voor het beleg van Grol 8000 waardgelders aangesteld om een circumvallatielinie aan te leggen. Twee jaar later, voor het beleg van 's-Hertogenbosch, werd hiervoor een aantal van 10.000 a 11.000 waardgelders ingehuurd.[2]

Na de Vrede van Münster wilden de Hollandse steden, vooral Amsterdam, Dordrecht, Delft, Haarlem en het West-Friese Hoorn en Medemblik verkleining van het leger en handhaving van de waardgelders. Op 30 juli 1650 bracht Cornelis Bicker de schutterij in paraatheid met het oog op een aanval op Amsterdam door Willem II van Oranje. Er werden 2.000 waardgelders aangenomen.

Bij het Beleg van Zutphen (1672) bestond de verdediging voor een deel uit waardgelders.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.