Vruchtbaarheidscijfer
Het vruchtbaarheidscijfer van een bepaalde bevolkingsgroep is in de demografie het gemiddelde aantal geboren kinderen per vrouw tijdens haar vruchtbaarheidsperiode.
Berekening
Het cijfer wordt berekend door het aantal in een jaar geboren kinderen per leeftijdsjaar van de moeder te delen op het totaal aantal vrouwen van die leeftijd en vervolgens de uitkomsten hiervan te sommeren over de vruchtbare levensjaren.[2]
België
In België zakte het vruchtbaarheidscijfer in 1972 onder het niveau om de bevolking op een natuurlijke wijze op peil te houden.
- 1961: 2,64
- 1965: 2,62
- 1970: 2,25
- 1971: 2,21
- 1972: 2,09
- 1975: 1,74
- 1980: 1,69
- 1985: 1,51
- 1990: 1,62
- 2000: 1,67
- 2010: 1,85
- 2015: 1,69
- 2017: 1,64[3]
Nederland
In 2012 was in Nederland het gemiddelde kindertal per vrouw 1,7, ver onder de waarde die nodig is om het bevolkingsaantal op een natuurlijke wijze op peil te houden. In 1980 was dit vruchtbaarheidscijfer 1,6 terwijl het tot midden jaren 1960 boven de 3 kinderen per vrouw lag.
De gemeente met het hoogste vruchtbaarheidscijfer in 2012 is Urk (3,1). De gemeente Schiermonnikoog heeft het laagste cijfer (0,8). Dit is een verschil van meer dan twee kinderen per vrouw.
De grotere steden en veel gemeenten in het zuiden van Limburg hebben over het algemeen een lager vruchtbaarheidscijfer.[2]
Europese Unie
In 2002 was het vruchtbaarheidscijfer het laagst (1,45) in landen uit de EU. In 2009 was het cijfer 1,59. Deze stijging komt door de inhaalslag die gemaakt wordt nadat het nemen van kinderen steeds langer uitgesteld wordt. Men ziet dan dat het vruchtbaarheidscijfer eerst daalt en dan toeneemt.[4]
Zie ook
Bronnen, noten en/of referenties
|