Volksliedje

Volksliedjes zijn traditionele liedjes die door het gewone volk worden gezongen en mondeling worden doorgegeven. Het gaat om liedjes die eenvoudig te zingen zijn; die anoniem zijn overgeleverd; en waarvan, door de mondelinge overdracht, streekgebonden en tijdgebonden varianten zijn ontstaan in tekst en melodie.

Drie zingende vrouwen met liedblad in de 17e eeuw (gravure uit Krul, Helena, 1634).

Bekende Nederlandstalige volksliedjes zijn bijvoorbeeld: 'Aan d'oever van een snelle vliet', 'Daar was laatst een meisje loos', 'De boer had maar enen schoen', 'Des winters als het regent', 'Wel Anne-Marieken, waar gaat gij naar toe' en 'Zeg kwezelken, wilde gij dansen'.

Daarnaast werden er, vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw, door bekende tekstdichters cultuurliedjes geschreven in de trant van volksliedjes, bestemd voor de actieve zangbeoefening, die ook wel met de term 'volksliedjes' worden aangeduid. Bijvoorbeeld door J.P. Heije ('Ferme jongens, stoere knapen'); G. Lovendaal ('Hollands vlag, je bent mijn glorie'); P. Louwerse ('Op de grote stille heide'); A.J. Schooleman ('In naam van Oranje, doe open de poort'); en A.L. de Rop ('De paden op, de lanen in').

Er valt een grote verscheidenheid aan genres onder het volkslied, waaronder zeemansliederen, kluchtliedjes, drinkliedjes, dansliedjes, soldatenliederen, vaderlandse liederen, heiligenliederen, sinterklaasliedjes, afscheidsliederen enzovoort. De Nederlandse Liederenbank bevat een verzameling van ruim 175 000 Nederlandstalige volksliedjes,[1] die een indruk geeft van de verscheidenheid en de cultuur-historische waarde van het volkslied in de Nederlandse taal.

Het begrip 'volkslied'

Herkomst en definitie van het begrip 'volkslied'

Het liedje 'Aan d' oever van een snellen vliet', over de lotgevallen van een weesmeisje; met muzieknotatie. (Collectie Meertens Instituut).

Het begrip 'volkslied' stamt uit het Duits (Volkslied). Het woord werd voor het eerst gebruikt door Johann Gottfried Herder in 1773.[2]

Hij vertaalde hiermee het Engelse begrip 'popular song' (wat hij in het Duits weergaf als Popularlied of Volkslied). Hij probeerde hiermee een woord te vinden dat de lading dekte van een indertijd nieuw verschijnsel: het verzamelen en op schrift stellen van liedjes die leefden in de volksmond, vanuit de idealen van de Romantiek.

In de eeuwen daarna bleek het erg moeilijk om een nauwkeurige definitie vast te stellen van wat een 'volkslied' is en welke liedjes er wel en niet onder vallen. De Amerikaanse Standard Dictionary of Folklore and Mythology (1949) geeft maar liefst 21 bepalingen.

In 1954 werd er na langdurig beraad een uitgebreide omschrijving voorgesteld door de International Folk Music Council.[3] In het Duitse liedonderzoek werd er in de tweede helft van de twintigste eeuw een aantal kenmerken vastgesteld waarvan in ieder geval sprake moet zijn om een liedje te bestempelen als volksliedje.[4]

Daarmee zijn er een aantal kenmerken te noemen waar een liedje in ieder geval aan moet voldoen om als volksliedje te worden aangemerkt.

  • Het gaat om eenvoudige liedjes die makkelijk te zingen zijn
    • De tekst kent vaak veel herhaling, is makkelijk te onthouden
    • De melodie is voor een ongeschoolde stem goed te zingen
    • Het lied wordt eenstemmig gezongen
    • Het lied is geschikt om te zingen zonder instrumentele begeleiding (er zijn geen muzikale maten, waardoor er 'gaten' in de zang zouden vallen) en is dus geschikt voor de actieve zangbeoefening
    • Er wordt gebruik gemaakt van muziekimitaties als 'tralala', 'tiereliere' of 'hopsasa faldera'
    • Het lied is veelal niet bestemd voor uitvoering: het gaat om het zingen, niet om ernaar te luisteren (het heeft geen literaire of kunstzinnige, maar een sociale betekenis)
  • Het lied wordt door het volk gezongen en doorgegeven
  • Het lied is anoniem overgeleverd: bij de zangers van het lied is de maker ervan niet (meer) bekend
  • Door de mondelinge overdracht zijn er streekgebonden en tijdgebonden (en soms culturele) varianten ontstaan in tekst en melodie
  • Het lied kent een grote verspreiding: regionale verspreiding (binnen een taalgebied) of sociale verspreiding (binnen een groepering met een gedeelde identiteit, een zuil)
  • Het gedeelde repertoire en de samenzang waartoe het volkslied uitnodigt, bevorderen het gemeenschapsgevoel
  • Door overdracht door de generaties heen is er sprake van een ononderbroken lijn die het heden met het verleden verbindt

Het woordenboek Van Dale omschrijft een volkslied als volgt: "Een lied dat leeft in de mond van het volk; oud, overgeleverd lied. Vele volksliederen zijn pas in de 19de eeuw opgetekend. Bij het volkslied is de actieve zang het doel, het is er in de eerste plaats om gezongen, niet om gehoord te worden".

Inhoud, genre en functie

Inhoudelijk wordt er binnen het liedonderzoek een grove tweedeling aangehouden tussen enerzijds wereldlijke liedjes en anderzijds geestelijke liedjes (ook 'profane' en 'religieuze' liederen genoemd).

Veel volksliedjes gaan over het dagelijkse leven: werk en handenarbeid, algemeen menselijke gevoelens (liefde, afscheid), maatschappelijke omstandigheden, jaargetijden en natuur, geloof en idealen, feesten en ontspanning. Daarnaast zijn er ook liedjes over geïdealiseerde omstandigheden (idyllische natuur, liefde tussen een prins en prinses).

Het volkslied ken vele genres, die de inhoudelijke verscheidenheid van volksliedjes weerspiegelen: zeemansliederen, vaderlandse liederen, verhalende liederen, kinderliedjes, wiegeliedjes, sinterklaasliederen, seizoensliedjes, bruiloftsliederen, studentenliederen, soldatenliederen, moordliederen, wandelliedjes, kluchtliedjes, spotliedjes, religieuze liederen, heiligenliederen, afscheidsliederen, bespiegelende liederen enzovoort.[5]

Ook kan er onderscheid gemaakt worden naar functie van het lied: straatliederen, dansliedjes, drinkliedjes, werkliederen, weefliedjes, heiliedjes, enz.

Het gebruik van het incipit (i.p.v. de titel)

Volksliedjes worden binnen het academische liedonderzoek altijd aangeduid met het incipit (de beginregel).

Dit heeft drie redenen.

(1). Volksliedjes die uit de volksmond zijn opgetekend, kennen geen vaste titel. Het verschijnsel van het geven van een titel, stamt immers uit de boekdrukkunst. Bij het optekenen van de liedjes uit de volksmond en het uitgeven ervan in liedbundels, wordt er vaak wel een titel aan een liedje gegeven - maar deze kan per bundel verschillen.

(2) Veel titels zijn niet onderscheidend. Er zijn vele liedjes met de titel 'Meilied', 'Afscheidslied', 'Avondliedje' of 'Een nieuw sinterklaaslied'. Bijvoorbeeld de titel 'Een oud kerstliedje' is niet onderscheidend; het incipit 'De herdertjes lagen bij nachte' identificeert onmiskenbaar één bepaald lied.

(3) In het liedonderzoek wordt de titel van een volksliedje niet tot het lied gerekend. Omdat een lied een combinatie is van tekst en muziek, is de beginregel onderdeel van het lied, maar een titel niet. Het incipit identificeert het lied, voor iedereen die het kent, met inbegrip van de melodie.

Een volksliedje wordt daarom altijd aangeduid met het incipit. Meestal wordt daarbij gekozen voor de eerste twee beginregels. Ten eerste zijn er liedjes waarbij de eerste regel gewoonweg te weinig onderscheidend is (bijvoorbeeld: 'Wil nu horen naar mijn lied'). Maar ook zijn er, met name in de zestiende en zeventiende eeuw, veel contrafacten geschreven (een nieuwe tekst op een bestaande melodie). Hierbij werd geregeld de aanhef van de oorspronkelijke tekst overgenomen (initiële ontlening). Een kort incipit kan hierdoor dus naar twee of meer verschillende liederen verwijzen. Door twee regels te nemen ter identificatie, worden deze problemen voorkomen.[6][7]

Om bovenstaande redenen hebben liedboeken gewoonlijk twee inhoudsopgaven: één met een lijst met liedtitels en één met een lijst met incipits.

Orale traditie, liedboek en liedblad

Middeleeuwse liederen in het Gruuthuse-handschrift (fol. 28r), ca. 1395.
Titelblad van het 16e-eeuwse Nieuw Geuzenliedboek (ex. KB), 1581.
Straatzanger met een roldoek (19e eeuw).
19e-eeuws liedblaadje met verschillende volksliedjes.

Van oudsher worden liedjes mondeling doorgegeven. Vanaf het einde van de Middeleeuwen begon men in Europa liedjes te verzamelen in liedboeken. Het oudst bekende liedboek met Nederlandstalige wereldlijke liederen is het Antwerps liedboek (1544). In de eeuwen erna zijn er honderden liedboekjes verschenen.

In de 19e eeuw werden veel volksliedjes daarnaast gedrukt op liedblaadjes (een liedblad of liedblaadje is een los vel papier waarop één of enkele liederen gedrukt staan). Zangers op marktpleinen zongen het liedje om zo de liedblaadjes aan de man te brengen. Deze straatzangers of marktzangers hadden vaak een groot plakkaat met afbeeldingen ter illustratie bij hun lied, een zogeheten roldoek of rolprent. De losse liedblaadjes werden ook vaak verkocht door arme, werkloze en/of zieke mensen.

Datering, genre en functie

Volksliederen zijn vaak eeuwenoud en meestal onmogelijk om nog exact te dateren. Doordat de liedjes ook niet werden opgeschreven, bestaan er vaak verschillende versies van één lied met opvallende tekstuele en/of muzikale verschillen.

Volksliedjes beslaan veel genres, waaronder liefdeslied, verhalend lied, levenslied, historisch lied, geuzenlied, zeemanslied, religieus lied, spotlied, moordlied, sint-Maartenslied, sinterklaaslied, kerstlied, kinderlied enz.

Ook kan er onderscheid gemaakt worden naar functie van het lied: straatlied, danslied, drinklied, werklied, weeflied, heilied, enz.

Van volksliedje naar kinderliedje

Sommige volksliedjes kennen we nu in de vorm van kinderliedjes, zoals: Klein, klein kleutertje, Altijd is Kortjakje ziek, Dat gaat naar Den Bosch toe, Hop Marjanneke, stroop in 't kanneke, Een twee drie vier, hoedje van papier.

Historische achtergrond

Sommige volksliedjes, waaronder ook die tegenwoordig als kinderliedje worden gezongen, verwijzen naar een bepaalde geschiedkundige gebeurtenis, zoals 'Hop Marjanneke' (over de Franse tijd) of 'Een twee drie vier, hoedje van papier' (over de Belgische revolutie van 1830).

Bekende Nederlandse volksliedjes

Onderzoek naar Nederlandse volksliedjes in de negentiende eeuw

In de negentiende eeuw ontstond in Europa een nieuwe culturele stroming, de Romantiek. Hierin kwam er aandacht voor de subjectieve ervaring en emotie (in plaats van het intellect uit de Verlichting), nostalgie naar het verleden (een historisch bewustzijn, in plaats van de vooruitgangsgedachte) en aandacht voor het eigene van de samenleving (de unieke cultuur van een groep, die voortkomt uit het verleden, wat leidde tot nationalistische gevoelens). Ook in oude, traditionele volksliedjes zocht men de wortels van de cultuur. In veel Europese landen, zoals Duitsland en Engeland, maar ook in de Nederlanden, verzamelden onderzoekers volksliedjes uit de orale traditie en van liedblaadjes en gaven deze uit in vaak omvangrijke liedbundels. Voorbeelden hiervan zijn J.F. Willems, Oude Vlaemsche liederen (Gent, 1846), waarin een groot aantal Nederlandse volksliedjes voor het eerst in druk verschenen; en F. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied ('s-Gravenhage/Antwerpen, 1903-08, 4 dln.).

Het Nederlands Volksliedarchief van het Meertens Instituut bezit hiernaast een aantal volksliedverzamelingen uit de negentiende en begin twintigste eeuw, bijvoorbeeld: de handschriftencollectie Bureau van het Nederlandse Volkseigen (verzameld rond 1850); de Handschriftencollectie van G.J. Boekenoogen (verzameld in de periode 1891-1930); en de Handschriftencollectie volks- en kinderliederen van Nynke van Hichtum (verzameld in de periode 1904-1938). Ook bezitten het Meertens Instituut en de Koninklijke Bibliotheek twee omvangrijke liedbladverzamelingen (de Collectie liedbladen Wouters en de Collectie liedbladen Moormann van ongeveer 6000 liedblaadjes met zo'n 15.000 liedjes.

Door de aandacht voor het verzamelen, bewaren en opnieuw uitgeven van volksliedjes in deze periode, ontstaat soms de indruk dat veel volksliedjes stammen uit de negentiende eeuw. Dit is echter niet altijd het geval. Veel volksliedjes en kinderliedjes werden toen weliswaar voor het eerst opgetekend, maar kunnen decennia of zelfs eeuwen ouder zijn. Zij werden mondeling doorgegeven door het gewone volk (orale traditie), en werden vóór de negentiende eeuw van weinig belang geacht om op te tekenen of uit te geven.

Twintigste eeuw

Kun je nog zingen

In 1906 verscheen de liedbundel Kun je nog zingen, zing dan mee. Liedjes die uit deze bundel bekend gebleven zijn, worden geregeld ervaren als volksliedjes (het zijn dan voorbeelden van hoe een kunstlied, met een bekende auteur en componist, zich kan ontwikkelen tot een volkslied, dat mondeling wordt doorgegeven en waar (regionale) variaties op kunnen ontstaan in tekst en melodie).

De liedjes uit dit liedboek waren oorspronkelijke bedoeld als schoolliederen. De bedoeling was om door middel van muziekonderwijs de jeugd beschaving bij brengen. Voor de bundel werd geput uit eind-negentiende- en begin-twintigste-eeuwse liedboekjes van onder andere J.P. Heije.

Voorbeelden van liedjes uit Kun je nog zingen, zing dan mee zijn:

Uitgaven en uitvoeringen in de 20e eeuw

Een voorbeeld van een recent liedboek met volksliedjes is Nederlands volkslied (J. Pollmann en P. Tiggers, 1e druk 1941). Van dit liedboekje werden bijna een half miljoen exemplaren verkocht.

Ook in de 20ste eeuw werd er door etnologen en folkloristen veel moeite gedaan om volksliedjes op te schrijven en op te nemen. Muzikale genres zoals blues, folk en wereldmuziek hebben de traditionele volksliedjes bij een nieuw publiek bekendgemaakt.

Het muziekensemble Camerata Trajectina, onder leiding van Louis Grijp, gaf ruim 40 cd's uit met Nederlandse liedjes van de Middeleeuwen tot en met de zeventiende eeuw.

De Nederlandse Liederenbank

In 1954 begon het Nederlands Volksliedarchief met het verzamelen van alle Nederlandstalige volksliedjes vanaf de Middeleeuwen. Het werd later een onderdeel van het Meertens Instituut en heet tegenwoordig het Documentatie- en onderzoekscentrum van het Nederlandse Lied (DOC Lied). In het archief zijn honderden liedboekjes, duizenden liedblaadjes en duizenden opnames (met name uit het radioprogramma Onder de Groene Linde) ontsloten. Het archief bevat ongeveer 150.000 liederen. De totale collectie is rond het jaar 2000 gedigitaliseerd en is sinds 2007 online te raadplegen in de Nederlandse Liederenbank.

Cd's met volksliedjes

  • De kist van Pierlala. Hierop worden 24 anoniem overgeleverde straatliederen vertolkt door bekende artiesten als Freek de Jonge en Maarten van Roozendaal (2004).
  • Kun je nog zingen, zing dan mee, door Wieteke van Dort en Willem Nijholt. Hierop staan 14 liedjes uit de liedbundel Kun je nog zingen.[8]

Literatuur

  • Albert Boone S.J., Het Vlaamse volkslied in Europa (Lannoo Tielt, 1999).

Bibliografie

  • Een uitgebreid overzicht van publicaties over het volkslied is te vinden in: Jozef Vos, 'De spiegel der volksziel'. Volksliedbegrip en cultuurpolitiek engagement in het bijzonder in het socialistische en katholiek jeugdidealisme tijdens het interbellum. Dissertatie Nijmegen 1993. Hierin de bibliografie op pp 413 t/m 455.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.