Unie van Utrecht (1579)

De Unie van Utrecht is een op 23 januari 1579 gesloten schriftelijke overeenkomst tussen een aantal Nederlandse gewesten, die een gezamenlijke inzet vastlegde om de Spanjaarden te verdrijven en waarin daarnaast een aantal staatkundige zaken werd geregeld op het gebied van bijvoorbeeld defensie, belastingen en godsdienst. Hierdoor wordt het betreffend traktaat ook wel gezien als een eerste versie of voorloper van een latere grondwet. Omdat de unie een aanvulling vormde op de zogeheten Generale Unie van 1576 (de Pacificatie van Gent), wordt ook wel gesproken van de Nadere Unie.

De Unies van Utrecht en Atrecht

De oorspronkelijke gewesten die de overeenkomst ondertekenden waren Gelre en Zutphen, Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden. Later sloten ook Gent, Nijmegen, Arnhem, Friesland, Venlo, Amersfoort, Ieper, Antwerpen, Breda, Brugge en het Brugse Vrije, Lier en Drenthe zich aan. De Brabantse steden 's-Hertogenbosch en Leuven sloten zich niet aan bij de Unie van Utrecht, omdat ze in Spaanse handen waren. 's-Hertogenbosch had zich in eerste instantie bij beide unies aangesloten, maar door het Schermersoproer werd de stad alleen nog onderdeel van de Unie van Atrecht.

Voorgeschiedenis

Eerdere verbonden

Aan de ondertekening van de Unie van Utrecht, tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), ging een hele reeks unies, edicten en verbonden vooraf. Bij de Unie van Dordrecht werd, op 4 juli 1575, Willem van Oranje aangesteld als stadhouder van Holland en besloten Holland en Zeeland tot samenwerking. Deze gebieden waren - op onder andere Amsterdam en Middelburg na - in de jaren 1572-1576 grotendeels vrij van Spaanse troepen, zodat calvinisten vrij spel hadden en de overhand kregen. De Spaanse Furie in Antwerpen 4 november 1576 zorgde voor zoveel beroering in de Nederlanden dat de Staten van Holland, de Staten van Zeeland en de andere gewesten, die overwegend katholiek waren, zich op 8 november met de Pacificatie van Gent met elkaar konden verzoenen in hun afkeer van de Spaanse aanwezigheid. Men verklaarde bij de Pacificatie te zullen samenwerken en gehoorzamen aan koning Filips II. Dat verbond vertoonde echter enkele zwakke plekken; Filips II was geen partij geweest bij de Gentse vrede en wat belangrijker was, er was geen regeling getroffen voor het geloofsvraagstuk. Terugkerende calvinistische ballingen die ooit voor Alva waren weggevlucht, veroorzaakten in de dan kerk- en koningsgetrouwe gewesten buiten Holland en Zeeland na 1576 soms ernstige godsdienstonlusten. Vooral in Gent laaide de strijd hoog op. Op 28 oktober 1577 voltrok zich aldaar een calvinistische staatsgreep, die het begin van de Gentse Republiek inluidde.

De afspraken van de Pacificatie van Gent werden bevestigd bij de eerste Unie van Brussel op 6 januari 1577, waarmee de gewesten de nieuwe landvoogd Don Juan van Oostenrijk wilden dwingen om de Pacificatie te erkennen; de Spaanse soldaten dienden het land te verlaten en zelf zouden de gewesten zorg dragen voor de handhaving van het katholicisme, zeer tegen de zin van de calvinisten. De landvoogd stemde uiteindelijk in door de ondertekening van het Eeuwig Edict op 12 februari, waarna de Spaanse troepen zich begonnen terug te trekken, voor een belangrijk deel naar hertogdom Luxemburg dat steeds koningsgezind was gebleven. Dezelfde maand drong Willem van Oranje er bij Gelre reeds op aan om "een goede, vaste alliantie ende verbontnisse int particulier te maacken met die van Hollant en Zeelant, etlycke andere provinciën met sommighe van de voornaamste heeren ende edelluyden." De prins wilde niet zozeer de Pacificatie verbreken als wel een tweede verdedigingslinie opwerpen in een 'nadere unie'. Het concept van de Unie van Utrecht lag al in dit voorstel aan Gelre besloten. Het overwegend katholieke Gelre zag er echter weinig in; het wilde voor een mogelijke verzoening met de koning niet afhankelijk zijn van het onbuigzame, calvinistische Holland.

Bezwaren van meerdere zijden

Al voor de katholieke Unie van Atrecht waren in het noorden van de Spaanse Nederlanden al mensen bezig geweest met pogingen tot vorming van een eigen calvinistisch getinte unie, daar echter juist met het oog op definitieve losmaking van het koninklijk gezag. Er was in die geest intussen al de confederatie van Holland en Zeeland gevormd. Deze wenste in het zuidoosten een buffer van gelijkgezinde gewesten die bij hen aansloten. Utrecht was al eens eerder tot de as Holland-Zeeland toegetreden.

Om invloed in het oosten te kunnen uitoefenen werd Jan van Nassau, een jongere broer van Willem van Oranje, door diens inmenging op 22 mei 1578 benoemd tot stadhouder van Gelre. Jan, die trouw de ideeën van zijn broer vertegenwoordigde (behalve dan voor de steun uit Frankrijk), zag mogelijkheid om Groninger Ommelanden en heerlijkheid Friesland tot zulk samenwerkingsverband te bewegen, aangezien het calvinisme daar alsmaar meer aanhang genoot. Ook op Drenthe en Overijssel rekende hij. In het noorden deed de stadhouder graaf Rennenberg veel om de invloed van de Staten te bevorderen. Hij had Kampen inmiddels veroverd, maar stuitte nog op weerstand van Deventer. Ook hertogdom Gelre beloofde moeilijkheden.

Het belang van de ‘goede correspondentie’ tussen deze gewesten was zowel op de landdagen in Gelre als bij de Staten van de andere gewesten al meermaals ter sprake gebracht. Half juni werden de eerste voorstellen bij de Gelderse landdag tegelijk in Utrecht en Overijssel aanhangig gemaakt. Daarbij rezen zeer gewichtige bezwaren van de kant van de katholieke hoge geestelijkheid. Die beriep zich op de Pacificatie en de Unie van Brussel, die beide de heerschappij van het katholicisme buiten Holland en Zeeland garandeerden, en wilde niet weten van een nieuwe Unie zoals de prins bedoelde. Een deel van de burgerij te Utrecht scheidde zich in de zomer van 1578 al af. En een ander deel verenigde zich onder pastoor Huibert Duifhuis tot de ‘gemeente van Sint Jacob’, die in de Utrechtse Sint Jacobskerk de dienst naar de protestantse ritus inrichtte, zonder zich onmiddellijk bij de calvinisten aan te sluiten. Ze namen in augustus een verlaten kloosterkerk in.

Ook in Gelre wilden de geestelijkheid, de machtige adel en de patriciërs van de religievrede niet weten. Het voorbeeld van Alteratie van Amsterdam, waar drie maanden na de inlijving de katholieke regering voor een calvinistische had moeten wijken, was voor hen illustrerend. Ze waren ongerust over de manier waarop Jan van Nassau te werk ging. Hij bevorderde de calvinistische prediking en had in november toegestaan dat calvinisten in Tiel een kerk in bezit namen en op de wijze van een beeldenstorm 'zuiverden', en in Nijmegen zelfs monniken verjoegen om ook daar een kerk in te palmen, zoals in veel dorpen in de Betuwe gebeurde. Gelre beklaagde er zich verder over, dat Holland de Oud-Gelderse steden Bommel en Buren, die met dat gewest tegen Spanje hadden gestreden, scheen te willen inlijven, en de adel was beducht voor verlies aan invloed. De graaf van Nassau antwoordde ontwijkend op de vertogen van de Gelderse Staten.

Het Spaans erfgebied.

Naast de katholieke weerstand was er ook die van de andere provinciën, die in een te nauwe alliantie met Holland en Zeeland een bedreiging voor hun gewestelijke autonomie zagen. Zij vreesden dat met de aanstaande en onvermijdelijke oorlog met de koning de last daarvan op hen als 'voormuur' van de opstandige gewesten zou terechtkomen.

Toenemende noodzaak

De Spaanse landvoogd, Don Juan, werd in Brussel niet gedoogd; op 11 juli vertrok hij naar Mechelen. Ook daar bereikten hem (niet uit de lucht gegrepen) berichten over geplande aanslagen op zijn persoon, van plannen om hem aan de prins van Oranje over te leveren en van geheime samenwerking tussen deze laatste en de Staten-Generaal, en hij week uit naar Namen. Hij zou zich niet lang meer houden aan de afspraken van het Eeuwig Edict. Op 24 juni 1577 verenigde hij zich met de Duitse troepen, nam de Citadel van Namen in bij verrassing en riep de Spaanse soldaten met een opmars uit Luxemburg terug. De Unie van Brussel bleek te zwak om gezamenlijk deze macht te keren; een inderhaast gevormd staats leger werd in de Slag bij Gembloers op 31 januari 1578 vernietigend verslagen. Voor de opstandige gewesten werd de situatie steeds dreigender en delen van Namen, Henegouwen en Brabant waren reeds terug in Spaanse handen gevallen.

Jan van Nassau zette zich in om zijn broers idee van een Nadere Unie te verwezenlijken; voor hem gold daarbij ook dat hij de protestantse adel in het Duitse Rijk, die uitgesloten was van ambten in geestelijke vorstendommen, hielp om aansluiting en steun te zoeken bij een verbond van calvinistische gewesten in de Nederlanden. In dit streven kon hij zijn in meerderheid katholieke onderdanen echter niet meekrijgen. Om de zaak te forceren had Jan van Nassau, buiten het Hof van Gelre dat daartoe bevoegd was om, op 3 september 1578 een landdag in Arnhem uitgeschreven, waarvoor hij ook Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, en Overijssel uitnodigde, die allemaal, weliswaar met enig voorbehoud, voorstanders waren van een unie.

Landdag te Arnhem

Begin september maakte graaf Johan de zaak opnieuw bij Gelre aanhangig in de door hem samengeroepen buitengewone vergadering der Staten van Gelre, waar ook een vijftal afgevaardigden van Holland, o.a. de pensionaris van Rotterdam, Johan van Oldenbarnevelt, verschenen. George van Lalaing, de graaf van Rennenberg, stadhouder van Friesland, Groningen en de Ommelanden, Drenthe en Overijssel, had geen enkele volmacht voor unieberaad bij zich en wilde enkel militaire hulp krijgen. Dit gold ook voor Staten van Gelre en Zutphen, dat niet in staat was zelf een goed leger op te been te brengen, een gevoelige zaak. Niettemin waren de gevolmachtigden van de Gelderse steden Venlo, Zutphen en Arnhem het eens; ten huize van de Arnhemse burgemeester Gerrit de Greve bepaalde dit gezelschap op 3 september zijn standpunt: "geene vernieuwering op 't punt van religie." Duidelijk verzette men zich tegen Jan van Nassau op zijn weg naar hervormde uitgeslotenheid. Op 5 september kwam deze met zijn troepen aan in de stad, en zei dat men geduld moest hebben.

Twee dagen later pleegde hij 's ochtends een machtsgreep in zijn gewest door de leden van het Hof van Gelre, dat een 'broeinest van heimelijk Spaansgezinden' zou zijn, te vervangen door Gelderse ingezetenen die zijn vertrouwen genoten; de kanselarij en het huis van de griffier bleken gesloten en verzegeld te zijn. Hij liet in november toe dat calvinisten in Tiel een kerk in bezit namen en op de wijze van een beeldenstorm 'zuiverden', en in Nijmegen zelfs monniken verjoegen om ook daar een kerk in te palmen, zoals dat in veel dorpen in de Betuwe gebeurde. De graaf, die overal de calvinistische prediking bevorderde, antwoordde ontwijkend op de vertogen van de Gelderse Staten. Er woedde ook een kleine beeldenstorm in het Minderbroederklooster, waarover Jan van Nassau loog: "id dede hem hertelyc leet, had ook daarvan niet geweten."

Deze wijziging van verhoudingen en aandringen van de Hollandse afgevaardigden was echter niet voldoende om de Landdag te overtuigen; een meerderheid bleef tegen een krijgsverbond. Hoewel de graaf Arnhem door zijn troepen had laten bezetten om de Staten te intimideren, vond zijn plan weinig steun en bleven de beraadslagingen ook ditmaal ‘onvruchtbaerlyc’. Heftige scheldpartijen en twisten tussen de katholieken en de calvinistisch geworden graaf van Culemborg hadden er plaats, die zich net als graaf Jan van Nassau zelf hevige hatelijkheden aan hun adres veroorloofde. Deze laatste verliet dreigend de raadzaal en reisde naar Duitsland om aan de protestantse edelen verslag te doen.

In de tijd die volgde werden weerbarstige magistraten vervangen. Ook in de andere provinciën en in Holland zelf bleef men uitgebreid discussiëren, zonder komaf te maken. De gewesten Holland en Zeeland beslisten uiteindelijk het beraad in hun voordeel door Gelre tegen wil en dank op te nemen in het verbond, omdat het voor Holland en Zeeland van te groot strategisch belang was om Gelre afzijdig te laten blijven.

Stroomversnelling

Rennenberg, rechts te paard afgebeeld, neemt Deventer in.

Terwijl men verder de zaken voor het opzetten van het verbond regelde, werd door samenwerking tussen staatse troepen - uit vrijwel alle gewesten die de landdag hadden bijgewoond - de stad Deventer veroverd na een beleg van drieënhalve maand. Een opsteker voor de Nadere Unie in wording.

Landvoogd Don Juan overleed op 1 oktober. Zijn onderaanvoerder, Alexander Farnese, de prins van Parma, die later zo'n geduchte vijand voor de Opstand zou blijken, nam de leiding over de Spaanse soldaten over.

Toen men merkte dat Henegouwen en graafschap Artesië op een verzoening met Spanje bleken aan te sturen, werd op aandrang van de prins de onderhandelingen over het Unie-plan opnieuw aangevat. Holland en Zeeland waren er spoedig voor gewonnen en tegen het einde van de maand werd een conventie georganiseerd van gedeputeerden uit verschillende gewesten. Op 6 december werd het plan voorlopig door de verschenen gedeputeerden van Holland, Zeeland en Friesland met de Staten van Utrecht getekend, en besloot men op 10 januari weer bijeen te komen voor een definitieve beslissing. Stadhouder Rennenberg, betuigden benevens de Ommelanden en het thans weer handelbare Gent zijn instemming, maar de stad Groningen, Drenthe en Lingen bleven weigeren, terwijl Overijssel in de belegering van Deventer aanleiding vond om zich te verontschuldigen. Gelre bleef de grootste dwarsligger en de hele maand december stond onophoudelijk het Unie-plan op de agenda in Gelre.

Toen op 10 januari 1579 de conferentie te Utrecht dan bijeenkwam, had men in Gelre even te voren eindelijk besloten - zij het bij nipte meerderheid van stemmen - om enkele gedeputeerden te zenden om de uitslag te vernemen. Er bleken nog steeds allerlei bezwaren. Enkele leden van het kapittel in Utrecht die zelfs een samenzwering tegen de Unie-plannen hadden op touw gezet, werden gevangengenomen. Middelburg en Goes in Zeeland verzetten zich, vanwege het verlies van hun rechten. Friesland riep de barre winter in om geen afgezanten te sturen, maar in Friesland had Alexander Farnese zijn aanhang. Ook de toenemende lauwheid van stadhouder Rennenberg na diens reis naar het zuiden eind 1578, waar hij genoeg had gezien om aan het succes van de opstand te twijfelen, en bovendien door zijn katholieke verwanten in Henegouwen tegen de prins van Oranje opgezet, leverde hier weerwerk. En in de stad Groningen broedden katholieken op plannen om de Staatse regering opnieuw door een Spaansgezinde te vervangen. Zelfs de prins Willem van Oranje zelf was weinig ingenomen met de plannen in hun huidige vorm, omdat die te veel afweken van zijn oorspronkelijk ontwerp.

Unies van Atrecht en Utrecht (1579).

Rond deze tijd naderden de koninklijke legers ook de gewesten Henegouwen, Artesië en Rijsels-Vlaanderen, waar men vreesde opnieuw een zware strijd te moeten ondergaan zonder hoop op zege. Meegaan met de door calvinisten gedomineerde Nadere Unie (die tevens enkel Nederlandstalige gewesten bevatte) was evenmin aantrekkelijk. Deze gewesten kozen op 6 januari 1579 eieren voor hun geld en sloten de Unie van Atrecht, waarin zij zich overgaven aan de hertog van Parma, op voorwaarde dat de vreemde troepen het land zouden verlaten en de adellijke voorrechten hersteld werden. In ruil daarvoor erkenden zij Filips II weer als vorst en herstelden het katholicisme als enige toegestane godsdienst. Hiermee verbraken ze ook de Unie van Brussel. Waalse geuzen protesteerden hiertegen en hesen de Prinsenvlag in Atrecht, maar dat mocht niet baten. Sommigen moesten hun streek ontvluchten en zouden later Waalse kerken in de Noordelijke Nederlanden stichten waar zij hun geloof nog wel konden belijden. De landvoogd begon zijn 'project van reconciliatie' (verzoening) met de Atrechtse Unie en nam ten slotte het bestuur van de getrouwe gewesten weer over (afgerond bij het traktaat van Atrecht op 17 mei 1579[1]).

Dit alles joeg de overgebleven opstandige gewesten schrik aan en dreef hen snel nader tot elkaar; vijftien dagen na de Unie van Atrecht werd dan op 23 januari 1579 de Unie van Utrecht getekend door de graaf Jan van Nassau, als stadhouder van Gelre vanwege dit gewest, en door de gezanten van Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden.

Verdrag

De laatste pagina van de Unie van Utrecht bevat op de eerste 6 regels de handtekeningen van J. van Poelgeest, Reinier van Cant, Willem Roelsius, Nicolaas Blanx, Pieter de Rijcke en Caspar van Vosberge.[2]
De kapittelzaal van de Utrechtse Dom, thans aula van de Universiteit Utrecht, waar de ondertekening van het verdrag plaatsvond.

De ondertekening van de Unie van Utrecht vond plaats op 23 januari in de kapittelzaal van de Dom van Utrecht, thans de aula van de Universiteit Utrecht. Het uiteindelijke stuk was een aanpassing van het ontwerp van Floris Thin. Jan van Nassau ondertekende als eerste, gevolgd door vier Gelderse edelen voor elk van de Gelderse kwartieren (waaronder Zutphen). Maar de edelen hadden daartoe volstrekt geen volmacht. Zutphen protesteerde later "dat sy daar mede inne stonden hoewel sy daar noyt inne en hadden geconsenteert" (=toegestemd).. Ten slotte zetten de afgevaardigden van Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden hun handtekening onder het verdrag.

Bij de Unie van Utrecht werd onder andere het volgende vastgelegd:

  • Naar buiten toe zouden de aangesloten gewesten opereren alsof ze één gewest waren: in het binnenland hield ieder gewest zijn eigen privileges;
  • Er kwam een gemeenschappelijk leger. Ook de dienstplicht werd geregeld;
  • De gewesten zouden elkaar bijstaan in de strijd;
  • De kosten voor de verdediging van de grenssteden zouden voor de helft door alle gewesten gezamenlijk worden gedragen, hiervoor werd een speciale belasting in het leven geroepen;
  • Steden waren verplicht garnizoenen te herbergen. De kosten hiervan werden door de gezamenlijke gewesten gedragen;
  • Er werd in Holland en Zeeland persoonlijke vrijheid van godsdienst ingesteld. De overige steden en gewesten kregen de vrijheid om een eigen beleid op het gebied van godsdienst te voeren. In een op 1 februari 1579 aangenomen nadere ‘Verclaringhe’ werd aangegeven dat goedwillende steden en gewesten die katholiek wensten te blijven, niet van deelname aan de Unie waren uitgesloten.[3]

Verder bevatte de overeenkomst bepalingen over welke besluiten unaniem en welke bij meerderheid genomen moesten worden, de positie van de stadhouder en hoe met potentiële meningsverschillen omgegaan moest worden.

Op aandringen van Holland en Zeeland werd het geloofsartikel zodanig gewijzigd dat er ieder gewest slechts ruimte was voor uitsluitend katholicisme óf uitsluitend calvinisme; deze bepaling zou binnen enkele jaren leiden tot het uitgesproken calvinistische karakter van de aangesloten gewesten; het werd moeilijk om openlijk katholiek te zijn zonder Spaansgezind te lijken, hoewel Willem van Oranje ijverde voor verdraagzaamheid.

Latere ontwikkelingen

De Unie breidt zich uit

Al spoedig nadat het verbond gesloten is, meldden andere steden en gebieden zich aan te willen sluiten bij de Nadere Unie.

  • Gent was de eerste op 4 februari,
  • Op 23 maart volgden enige Friese steden en grietenijen,
  • Venlo trad toe op 11 april,
  • 10 juli Ieper,
  • 29 juli Antwerpen,
  • 13 september Breda.[4]
  • De eerst nog weifelende Gelderse kwartieren Nijmegen en Zutphen erkenden de Unie uiteindelijk ook 5 maart 1579[5] respectievelijk januari 1580[6]
  • Brugge en het Brugse Vrije traden toe in november 1579[7]
  • en Lier op 16 februari 1580[8]).

Het weigerachtige Amersfoort werd op 10 maart 1579 bezet door soldaten onder leiding van Jan van Nassau, onder wier druk de stad eveneens het Unieverdrag ondertekende.[9]

Verraad van Rennenberg en reacties daarop

1580: Verraad van Rennenberg en Staatse tegenaanvallen in het Noorden.

Op 3 maart 1580 pleegde de stadhouder van Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Lingen, George van Lalaing, graaf van Rennenberg, het zogenaamde Verraad van Rennenberg, door de kant van koning Filips II te kiezen. Hierdoor liep de frontlijn nu van Calais tot de Eems. De leiders van de Unie, Willem van Oranje voorop, stuurden onmiddellijk troepen om de stad Groningen te belegeren en terug in de Unie te leiden, wat mislukte. Oranje liet de Overijsselse steden bezetten en onder zijn druk besloot de Landdag te Kampen op 6 maart dat Overijssel toetrad tot de Unie van Utrecht,[10][11] die zij het voorgaande jaar nog had verworpen. Aangezien Overijssel sinds 1548 aanspraak maakte op het graafschap Lingen, dat sinds 1578 een persoonlijk bezit was van Willem van Oranje en sinds 1580 ook viel binnen diens stadhouderschap van Overijssel (als opvolger van Rennenberg), werd dit graafschap in naam ook lid van de Unie van Utrecht.[12] Drenthe werd op 11 april 1580 ook lid van de Unie in reactie op Rennenbergs verraad.[13] Olivier van den Tympel veroverde namens de Unie nog Mechelen en Diest.

Maar tussen 1580 en 1589 heroverde de Spaanse generaal Alexander Farnese (prins en later hertog van Parma) alle Vlaamse en Brabantse steden (met uitzondering van Oostende, dat volhield tot 1604, en Bergen op Zoom) en trok snel op in Gelre, terwijl Rennenberg en zijn opvolger Verdugo zich meester maakten van de Ommelanden, Drenthe en delen van Overijssel en Friesland.

Na het ontstaan van de Unie volgde een snelle ontwikkeling die in Holland en Zeeland de beloofde godsdienstvrijheid voor katholieken feitelijk afschafte (hoewel niet juridisch); daarnaast namen in Utrecht en andere delen van de Unie Calvinisten talrijke kerken over. De voorrechten van katholieke edelmannen werden niet altijd eerbiedigd.

Van de Unie naar de Republiek

De volgende stap op weg naar de onafhankelijkheid van de Noordelijke Provinciën was de Acte ofwel het Plakkaat van Verlatinge, in 1581, waarmee een officiële onafhankelijkheidsverklaring openbaar werd gemaakt, evenwel zonder de Republiek in te stellen. Er werd vergeefs gezocht naar een geschikte buitenlandse vorst die de soevereiniteit van de opstandige gewesten op zich wilde nemen. Nadat Frans van Anjou een poging tot staatsgreep had gedaan en werd verdreven, gingen er stemmen op om Willem van Oranje als vorst aan te stellen. Nadat Oranje in 1584 was vermoord, probeerde men nog enige tijd de graaf van Leicester, maar ook deze werd ongeschikt bevonden en verbeurde het vertrouwen van de Unie door Deventer in Spaanse handen te spelen.

In 1588 werd door de nog overgebleven gebieden van de Unie de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden formeel opgericht. Deze Republiek zou vanaf 1590 de Noordelijke Nederlanden goeddeels veroveren; er werd met name jarenlang hevig gevochten om het noordoosten van de Nederlanden, waar de strijd in de jaren 1589-1594 bekendstaat als de Groninger Schansenkrijg. Bij het Traktaat van Reductie op 23 juli 1594 traden Groningen en de Ommelanden, nu Stad en Lande genoemd, opnieuw toe tot de Unie van Utrecht; op 17 februari 1595 sloot het nieuwe gewest zich ook aan bij de Republiek.[14]

Latere beschouwing

Door velen wordt de Unie van Utrecht gezien als het begin van Nederland als één staat. Dit klopt niet helemaal. Er kan wel gezegd worden dat de Unie van Utrecht de grondslag legde voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die enkele jaren later gevormd zou worden, maar deze zeven staatjes-in-een-staat werden pas een eenheidsstaat in de tijd van de Bataafse Republiek twee eeuwen later.

Zie ook

Bronnen

  • Hans Kosterman e.a. (1999) Het aanzien van een millennium: De Unie van Utrecht (blz. 61-63). Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht. ISBN 9027468443

Verwijzingen

  1. Encarta-encyclopedie Winkler Prins (1993-2002) s.v. Atrecht, Unie van. Microsoft Corporation/Het Spectrum.
  2. Nationaal Archief, Den Haag, Raad van State, nummer toegang 1.01.19, inventarisnummer 2623
  3. Encarta - Encyclopedie (1993-2002) Utrecht, Unie van [geschiedenis]. Microsoft Corporation/Het Spectrum.
  4. Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Deel 5: De Tachtigjarige Oorlog 1567-1609. (1952) 139.
  5. Rob Camps e.a., Het Grote Geschiedenisboek van Nijmegen (Zwolle 2010) 86.
  6. Wil van de Pas, 'Tussen centraal en lokaal gezag': bestuurlijke organisatie en financieel beheer in Gelre en Holland tijdens de Habsburgse periode (2004) 142.
  7. Algemene Geschiedenis der Nederlanden VI (1979) 241.
  8. Anton Bergmann, Geschiedenis der stad Lier (1873) 225.
  9. Algemene Geschiedenis der Nederlanden VI (1979) 246.
  10. Encarta - Encyclopedie (1993-2002) Overijssel. 2.4: Protestantisering. Microsoft Corporation/Het Spectrum.
  11. Vlg. '9 maart' in: Nuyens, Geschiedenis der Nederlandsche beroerten, 552
  12. Zie bijvoorbeeld Pieter Gerardus Witsen Geysbeek en Gerrit Engelberts Gerrits:Schoonheden en merkwaardige tafereelen uit de Nederlandsche geschiedenis, deel 4, Amsterdam: Portielje 1827, p. 119: "Karel V had de stad en het graafschap Lingen op Koenraad graaf van Tekelenburg veroverd en Maximiliaan graaf van Buren daarmee beleend. Doch na diens afsterven zonder zonen had Filips II zich dit leen wederom toegeëigend. Prins Willem I oordeelde uit hoofde van zijn huwelijk met 's graven enige dochter Anna van Egmont recht op hetzelfde te hebben en stelde in 1578 zich in bezit van dit graafschap bij brieven op den naam van Philippus II waarbij hij zich verbond hetzelve van Overijssel ter leen te zullen houden en zijner dochter Catharina Belgica jaarlijks drieduizend guldens daaruit te betalen. Sindsdien was Lingen door de Spanjaards ingenomen en tot hiertoe bezet gehouden."
    Karel V had Lingen bij de Bourgondische Kreits gevoegd, hoewel dit door de Nederrijns-Westfaalse Kreits niet erkend werd. Toen Rennenberg in 1576 stadhouder van de noordelijke gewesten werd, behoorde Lingen nog tot Overijssel. In 1579 werd de Unie van Utrecht door de Overijsselse Landdag verworpen, echter op 6 maart 1580 door Oranjes troepen alsnog tot aanvaarding gedwongen; zij weigerden echter hem met Lingen te belenen. Op 12 november 1597 werd Lingen door Maurits van Oranje veroverd. Deze noemde zich daarop graaf van Lingen en werd er in 1602 door de Overijsselse Staten ten slotte mee beleend. In 1606 werd de stad echter door de Spanjaarden onder Spinola heroverd.
  13. WFJ Nuyens, Geschiedenis der Nederlandsche beroerten in de XVIe eeuw: Geschiedenis van den opstand in de Nederlanden; van de Gentsche bevrediging tot aan den dood van Willem van Oranje; (Kalvinistische overheersching en katholieke reactie), 1576-1584 (Amsterdam 1867) 552.
  14. Jan van den Broek Groningen, een stad apart: over het verleden van een eigenzinnige stad (1000-1600) (2007) 349. Uitgeverij Van Gorcum. ISBN 9023243234
Bronnen die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Unie van Utrecht op de Nederlandstalige Wikisource.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.