Unie van Internationale Progressieve Kunstenaars

De Unie van Internationale Progressieve Kunstenaars (Duits: Union Internationaler Fortschrittlicher Künstler, Engels: Union of International Progressive Artists) was een belangenvereniging van moderne kunstenaars, in 1922 in Düsseldorf opgericht op initiatief van de kunstenaarsvereniging Das Junge Rheinland. Het eerste (en enige) congres dat de unie van 29 tot 31 mei van dat jaar organiseerde eindigde als gevolg van onderlinge verdeeldheid in een debacle.

Groepsfoto van het Eerste Congres van de Unie van Internationale Vooruitstrevende Kunstenaars.

Tentoonstelling

In januari 1922 riep Das Junge Rheinland kunstenaars en kunstenaarsverenigingen in heel Duitsland en daarbuiten op tot een boycot van de Große Kunstaustellung Düsseldorf 1922. Deze tentoonstelling had volgens die kunstenaarsvereniging een te officieel en conservatief karakter en hield daardoor geen rekening met de belangen van de jonge, moderne kunstenaar. Uit protest organiseerde zij de 1. Internationale Kunstausstellung, die van 28 mei tot en met 3 juli plaatsvond in Kaufhaus Tietz in Düsseldorf, waarbij uitgegaan werd van een 'prinzipielle Gleichheit und Brüderlichkeit, ja die Annäherung aller Künstler-Menschen aneinander im Zeichen einer neuen Heilserwartung'. De tentoonstelling moest een zo breed mogelijk beeld geven van de moderne kunst op dat moment.[1]

Unie

In samenhang met de 1. Internationale Kunstausstellung nam Das Junge Rheinland, onder leiding van Gert Heinrich Wollheim, het initiatief om met kunstenaarsverenigingen en individuele kunstenaars uit verschillende landen een internationale unie van vooruitstrevende kunstenaars te vormen, geïnspireerd op de Socialistische Internationale, onder het motto ‘Kunstenaars aller landen verenigt u!’ De speerpunten van deze unie, die ook terug te vinden zijn in het volgende manifest, waren: gemeenschappelijke tentoonstellingen, een gemeenschappelijk tijdschrift en een jaarlijks muziekfeest.[2]

Aus allen Teilen der Welt kommen Stimmen, die zur Vereinigung der fortschrittlichen Künstler aufrufen. Die warme lebendige Wechselbeziehung internationaler Geister ist zur Notwendigkeit geworden. Die durch die politischen Ereignisse zerrissenen Verbindungsfäden wurden gesucht und sind nun wiedergefunden. Wir wollen eine gemeinsame internationale Pflege der Kunst. Wir wollen eine gemeinsame internationale Zeitschrift. Wir wollen eine gemeinsame dauernde internationale Ausstellung bildender Kunst für alle Plätze der Welt. Wir wollen eine gemeinsames internationales Musikfest, das alle Jahre mindestens einmal die Menschen unter jener Tonsprache vereinigt, die uns allen schon verständlich ist.
Die traurige Abgeschlossenheit der Geister muß endlich nun zu Ende gehen. Die Kunst braucht die Verbindung der Menschen, denen sie innewohnt. Jenseits von allen Staatsfragen und ohne den leisesten politischen Hintergedanken und eigensüchtigen Nebenzweck muß es auch für uns heute heißen: „Künstler aller Länder vereinigt Euch!” Die Kunst muß international werden, oder sie wird aufhören zu sein.[3]

Das Junge Rheinland, Dresdner Sezession, Novembergruppe, Darmstädter Sezession, Schaffende, Theodor Däubler, Else Lasker-Schüller, Herbert Eulenberg, Oskar Kokoschka, Christian Rohlfs, Romain Rolland, Wassily Kandinsky, Han Ryner, Edouard Dujardin, Marcel Millet, Tristan Remy, Marek Schwarz, Marcel Sauvage (L'albatros), Paul Jamatty, Enrico Prampolini, Pierre Creixamt, Henri Poulaille, Maurice Wullens, Pierre Larivière (Les Artisans de l’Avenir), Josef Quessnel, Germain Delatons (Les compagnons), Stanislaw Kubicki, A. Feder, Jankel Adler, Arthur Fischer

Congres

Om het idee van deze unie te doen slagen organiseerde Das Junge Rheinland een congres, dat officieel het Eerste Congres van de Unie van Internationale Vooruitstrevende Kunstenaars werd genoemd, en dat van 29 tot en met 31 mei plaatsvond in het Regierungsgebäude in Düsseldorf. Onder de deelnemers bevonden zich: Henryk Berlewi, Erich Buchholz, Otto Dix, Theo van Doesburg, Cornelis van Eesteren, Viking Eggeling, Otto Freundlich, Werner Graeff, Raoul Hausmann, Hannah Höch, Stanislaw Kubicki, El Lissitzky, Alexander Mohr, Nelly van Moorsel, Tomoyoshi Murayama, Jean Pougny, Enrico Prampolini, Hans Richter, Franz Wilhelm Seiwert, Ruggero Vasari en Gert Heinrich Wollheim.[4] Het was een bont gezelschap van zeer uiteenlopende kunstenaars: Freundlich, Kubicki en Seiwart waren sociaal-geëngageerde links-radicale kunstenaars, Haussmann en Höch dadaïsten, Vasari vertegenwoordigde het Italiaanse futurisme en Van Doesburg, El Lissitzky en Richter vormden samen de IFdK (de Internationaler Fraktion der Konstruktivisten).

Het doel van het congres was het uitwerken van een terminologie met behulp waarvan in de toekomst de internationale debatten zouden worden gevoerd.[5] Op het congres bleek dat de organisatoren wilden komen tot een vereniging, die de belangen van 'vooruitstrevende' kunstenaars moest behartigen ten opzichte van de gevestigde kunstwereld (galeries, musea, tijdschriften, enz.).[1] Het congres verliep echter zeer moeizaam.

Op de eerste dag stelden de organisatoren voor dat alle aanwezigen het hierboven aangehaalde manifest zouden ondertekenen. Diegenen die hieraan niet wilden of konden gehoorzamen riskeerden buitengesloten te worden. Dit lokte zoveel protest uit, dat het gedwongen ondertekenen van het manifest werd omgezet in het invullen van een presentielijst. Vervolgens begon voorzitter Wollheim met het oplezen van een 149 punten tellend programma, waarin de doelen van de unie tot in detail waren uitgewerkt. Ook dit lokte protest uit, omdat een aantal aanwezigen van mening was dat de doelstellingen van de unie al waren vastgelegd nog voordat de leden waren geraadpleegd. Bovendien had het programma vrijwel alleen betrekking op handels- en tentoonstellingsbelangen, het jaarlijkse muziekfeest en het op te richten tijdschrift. De IFdK wilde vastgelegd zien welk karakter de unie zou hebben, een zakelijk karakter of een kunstkarakter. Ook eisten zij meer democratie. Vervolgens werd een commissie benoemd, die het programma van de unie moest beoordelen. Daarna werd de zitting verdaagd en werden de aanwezigen voor een boottocht uitgenodigd.[6]

Op de tweede dag werd na een aantal plichtplegingen aan alle gedelegeerden afzonderlijk het woord gegeven zodat iedereen zich goed kon oriënteren met betrekking tot elkaars standpunten. De Poolse schilder Henryk Berlewi vroeg om een zakelijke uiteenzetting van het begrip ‘vooruitstrevend’. Eén van de Franse deelnemers verklaarde dat Frankrijk bereid was tentoonstellingen van Duitse kunst te houden, op voorwaarde dat de unie reële voorstellen deed. De Duitse schilder Stanislaw Kubicki wees op de noodzakelijkheid van de broederlijke en vriendschappelijke samenwerking. Omdat het congres inmiddels alle leiding miste werd voortdurend door elkaar geschreeuwd. Als laatste sprekers traden op El Lissitzky, Hans Richter en Theo van Doesburg. Zij kwamen met een gezamenlijke verklaring tegen de unie, die gedeeltelijk door applaus en gedeeltelijk door gefluit werd onderbroken. Daarna las de dadaïst Raoul Hausmann een proteststuk voor, waarin hij verklaarde noch vooruitstrevend, noch kunstenaar te zijn, en in plaats van internationaal, kannibaal, waarna hij de zaal verliet. De 20-jarige Werner Graeff sloot zich aan bij de verklaring van de IFdK met de woorden: ‘Ik ben hier de jongste van jullie allen en ik kom tot de overtuiging, dat jullie noch internationaal, noch vooruitstrevend, noch kunstenaar zijn. Ik heb hier dus niets te doen’. Dit werd door de IFdK met applaus begroet, waarna de IFdK samen met de futuristen, de dadaïsten en anderen het Regierungsgebäude verlieten.[7]

Naar aanleiding van het congres stelde de IFdK een manifest op, waarvan de conclusie luidt: ‘Het verloop van de procedure heeft aangetoond dat door de overheersing van de individuele instelling een internationale vooruitstrevende solidariteit uit de elementen van dit congres niet opgebouwd kan worden’.[8] Vervolgens zette Van Doesburg zich in om een meer exclusieve constructivistische ‘Internationale Beeldende Arbeidersgemeenschap’ of ‘Internationale van Kunstenaars’ op te richten. Hiervoor organiseerde hij op 25 september 1922 een congres in Weimar.

Bronnen

  • Bock, Manfred, et al. (2001) Cornelis van Eesteren, architect, urbanist [deel 1]. Rotterdam: NAi Publishers, Den Haag: EFL Stichting, ISBN 90-72469-62-3.
  • Dachy, Marc (2009) “‘Life is an extraordinary invention’: Doesburg the dadaist”, in: Gladys Fabre en Doris Wintgens Hötte (red.), Van Doesburg & the international avant-garde. Constructing a new world, [London]: Tate Publishing, ISBN 978-1-85437-872-9, pp. 28-35.
  • Doesburg, Theo van (april 1922) ‘Kort overzicht der handelingen van het internationale kunstenaarscongres te Düsseldorf (29-31 Mai 1922)’, De Stijl, 5e jaargang, nummer 4, pp. 49-55.
  • Polano, Sergio (1979) Theo van Doesburg. Scritti di arte e di architettura, Roma: Officina Edizione.

Noten

  1. Bock (2001): p. 106.
  2. Van Doesburg (april 1922): p. 49.
  3. Aangehaald in Van Doesburg (april 1922): pp. 49-50.
  4. Polano (1979): ill. 132, p. 41.
  5. Kenneth Frampton, 'Neoplasticisme en architectuur: formatie en transformatie', in Mildred Friedman (redactie; 1982). De Stijl: 1917-1931. Amsterdam: Meulenhoff/Landshoff (ISBN 90-290-8052-3), p. 105.
  6. Van Doesburg (april 1922): pp. 50-51.
  7. Van Doesburg (april 1922): pp. 51-52.
  8. Zie Bernd Eichhorn. Volledige manifest IFdK (10 augustus 2001).
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.