Amfioensociëteit

De Sociëteit tot den Handel in Amfioen werd in 1745 op initiatief van gouverneur-generaal Van Imhoff in Batavia opgericht en was een vennootschap die zich tot doel had gesteld om voor de Vereenigde Oostindische Compagnie de handel in ruwe opium (destijds "amfioen" of "amphioen" genoemd) te reguleren.

Vereenigde Oostindische Compagnie

Voor de komst van de Europeanen was opium al een belangrijk handelsproduct in het Aziatische gebied. Omdat er in Azië weinig belangstelling bestond voor Europese producten, moest de handelswaar door de VOC veelal betaald worden met goud en zilver. Het kostbare opium bleek daarvoor een goed alternatief te zijn. Het opiumsap, ook wel "heulsap" genoemd, werd vooral rond Bihar in Bengalen gewonnen. Vanaf het midden van de 17e eeuw werd Batavia het centrum van de opiumhandel van de VOC. Het grootste deel van de uit Bengalen ingevoerde opium werd daar verkocht aan speculanten en kleine handelaren, veelal Chinezen, die de opium verder verhandelden en vervoerden naar de eilanden van de archipel en naar China. Toen de VOC in 1676 het monopolie op de handel in opium verkreeg van de sultan van Mataram (Java) nam de handel beduidende vormen aan.

Sociëteit

Naast de officiële handel was er ook een grote en lucratieve smokkelhandel voor rekening van de VOC-werknemers. Om de verliezen door smokkel voor de VOC onder controle te krijgen werd op 30 november 1745 door gouverneur-generaal Van Imhoff toestemming verleend om een naamloze vennootschap onder de naam “Sociëteit tot den Handel in Amfioen” op te richten. De vennoten waren allen VOC-bestuurders en de eerste directeur was de latere gouverneur-generaal Jacob Mossel. De vennootschap kreeg toestemming om opium in het klein te verkopen. De VOC zou in Bengalen ruwe opium blijven inkopen en de Sociëteit zou zich verplichten om ieder jaar 1200 kisten van 60 kilo af te nemen tegen een vaste prijs van 450 realen[1] per kist. Mocht de Sociëteit meer opium kunnen afzetten dan zou voor de volgende kisten 400 realen worden betaald, en boven de 1500 kisten zakte de prijs naar 350 realen per kist. De Sociëteit kreeg op 30 november 1745 voor tien jaar het monopolie op de handel in Java en nam inderdaad ieder jaar een vaste hoeveelheid opium af. Van Imhoffs plan kwam zo gedeeltelijk uit; de VOC maakte zonder daar veel voor te hoeven doen 600 gulden winst per kist opium maar door de toegenomen vraag steeg ook de prijs op Java zodat smokkel weer lucratiever werd.

Britse Oost-Indische Compagnie

De opium werd geproduceerd in Bengalen, dat vanaf 1756 door de Engelsen werd veroverd. Toen de Engelsen Calcutta op de plaatselijke vorst veroverden stuurde de VOC een smaldeel om de Nederlandse factorijen (handelskantoren) in Bengalen te beschermen. De Britten vielen dit eskader zonder waarschuwing aan en vernielden in vredestijd de schepen van de VOC. Vanaf dat moment dwong de Britse Oost-Indische Compagnie een monopolie op de opiumhandel af. De VOC mocht de opium tegen een forse prijs van de Engelsen kopen maar kon daarna geen grote winsten meer realiseren omdat de Engelsen de opium zelf in China gingen verkopen, en omdat de handel op Java in handen van de Amfioensociëteit was. Nadat het octrooi viermaal was verlengd werd de Sociëteit in 1794 ontbonden en opgevolgd door de Amfioendirectie, die niet meer in handen van particulieren was maar van de VOC zelf. Deze instantie was verantwoordelijk voor de verkoop van opium in het groot. Op 17 september 1808 – de VOC was toen inmiddels ontbonden - werd de Amfioendirectie door gouverneur-generaal Daendels opgeheven.

Nederlandsche Handel-Maatschappij

De lucratieve Javaanse handel in opium werd na opheffing van de Amfioendirectie door de Nederlandsche Handel-Maatschappij en later door de Opiumregie voortgezet.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.