Schriftkritiek

Schriftkritiek is een term voor het wetenschappelijk onderzoek naar de Bijbel, dat bekendstaat als de historisch-kritische exegese. Het technische begrip kritiek (van Grieks κρίνειν, oordelen) heeft hier oorspronkelijk een andere betekenis dan in het dagelijks leven, namelijk wetenschappelijk onderzoek met algemeen inzichtelijke criteria. Tegenwoordig is de term Schriftkritiek, die doorgaans in ongunstige zin gebruikt wordt, vrijwel alleen nog in zwang bij behoudende christenen die kritiek op de inhoud en het gezag van de Bijbel ten strengste afwijzen.[1]

Hogere en lagere Schriftkritiek

De "hogere" kritiek geldt als speculatiever dan de "lagere" kritiek. Hogere Schriftkritiek houdt zich bezig met het ontstaan, de bronnen, de datering en het auteurschap van de oorspronkelijke tekst. Lagere Schriftkritiek is synoniem met wat nu tekstkritiek heet: de discipline die probeert te reconstrueren wat er in de oorspronkelijke tekst stond.

Schriftkritiek en Schriftgezag

In christelijke kringen waar men de term Schriftkritiek bezigt om de seculiere historisch-kritische exegese af te wijzen, is men voorstander van exegese waarbij de Bijbel en de Bijbelse geschiedenis vanuit christelijke veronderstellingen benaderd worden als bijzonder gezaghebbend boek en als heilsgeschiedenis. In de praktijk betekent dit meestal dat exegeten die vanuit traditioneel-christelijke veronderstellingen werken, de historisch-kritische werkwijze volgen voor zover deze niet in strijd is met de inhoud en het gezag van de Bijbel.

De traditioneel-christelijke benadering van de Bijbel heeft te maken met de theologische overtuiging over het Schriftgezag. In de christelijke kerk heeft de Bijbel eeuwenlang gegolden als het betrouwbare en absoluut geldende Woord van God. Ook nu belijden veel christenen de onfeilbaarheid van de Bijbel.

Sommige christelijke groeperingen (fundamentalisten) hebben de opvatting tot hun handelsmerk gemaakt dat de Bijbel foutloos, historisch correct en altijd doorslaggevend is.

Strijdpunten

Hieronder volgt een aantal strijdpunten dat het voor sommige christenen lastig maakt om het seculiere onderzoek naar de Bijbel en de moderne natuurwetenschap te accepteren.

Geschiedenis en archeologie

De inhoud van het Oude Testament is vanaf ongeveer 900 voor Christus zonder al te veel problemen in verbinding te brengen met de geschiedschrijving van de omwonende volkeren. Vóór 900 v.Chr. zijn er enkele problemen. Enerzijds komen gewoonten van bijvoorbeeld Abraham, Isaak en Jakob overeen met wat we van hun tijd weten (de inzet van slavinnen als draagmoeder bijvoorbeeld), anderzijds zijn er verschillen (volgens de archeologie hield men geen kamelen als huisdier in die tijd). Uit de tijd van vóór 900 v.Chr. komen we maar zelden bekende namen tegen in buiten-Bijbelse geschriften. Koning David was een machtig vorst, maar zijn naam wordt maar zelden aangetroffen.

Een deel van de problemen berust mogelijk op misverstanden. Volgens sommigen was de farao die het volk Israël vrij moest laten Ramses II, volgens anderen Amenhotep III of Thoetmosis IV. Wanneer men kiest voor de laatsten, verdwijnen er een paar problemen, zoals het tijdstip van de verwoesting van Jericho. Dan moet men wel een oplossing verzinnen voor de chronologie die de Bijbel zelf geeft. Een gerelateerd probleem is dat het onmogelijk lijkt dat Israël met meer dan een miljoen mensen de uittocht uit Egypte meemaakte (Exodus 12:37).

Bijzondere vragen roepen de eerste twaalf hoofdstukken van Genesis op. Als de wereld van het Nabije Oosten bijvoorbeeld een zondvloedverhaal kent (het Gilgamesj-epos) dat sterk op het Bijbelse lijkt, zullen sommigen dat een aanwijzing voor de historiciteit van de zondvloed noemen, anderen denken veeleer dat de Bijbel een bekend verhaal heeft verwerkt.

Kosmologie

De bewering dat het wereldbeeld van de Bijbel niet overeenkomt met de moderne kosmologie. De omschrijving van de aarde in Jesaja 40:22 beschrijft de aarde als een plat vlak maar volgens sommige christelijke stromingen wordt de aarde in dit vers als een bolvorm omschreven. Een ander argument is dat in Job 26:7 wordt gesteld dat de aarde ophangt aan niets maar in Job 26:11 rust het hemelgewelf op pilaren. Deze contradicties pleiten ervoor dat de Bijbelse kosmologie niet overeenkomt met de moderne wetenschappelijke kosmologie.

Sommigen accepteren de oerknal en de evolutietheorie. Anderen achten de evolutietheorie in strijd met wat de Bijbel vertelt. Zij gaan ervan uit dat de aarde slechts enkele duizenden jaren oud is en sommigen geloven dat de aardlagen in korte tijd door de zondvloed zijn ontstaan (zie creationisme). Weer anderen geloven dat de aarde miljarden jaren oud kan zijn, en dat de scheppingsdagen periodes waren van niet nader omschreven tijdsduur.

Wonderen

De Bijbel beschrijft wonderbaarlijke gebeurtenissen, bijvoorbeeld rond de uittocht uit Egypte en de verovering van Kanaän, rond de profeten Elia en Elisa, en toen Jezus Christus op aarde was. Een veel voorkomende opvatting is dat een wonder een uitzondering is op een natuurwet, bijvoorbeeld een bijl die op water drijft. Het hangt van iemands wereldbeeld af of hij de mogelijkheid van wonderen accepteert of verwerpt. Veel christenen accepteren wonderen met het argument dat wonderen het resultaat zijn van de bovennatuurlijke werking van Gods macht. Men kan ze dus niet met natuurwetenschappelijke methoden onderzoeken, bevestigen of verwerpen. Sinds de verlichting menen sommige christenen dat het afbreuk doet aan God als hij zijn eigen natuurwetten zou moeten opschorten.

Verder lezen

  • J. van Bruggen, Het kompas van het christendom. Ontstaan en betekenis van een omstreden bijbel. Kampen 2002.

Noot

  1. Riemer Roukema, art. 'Schriftkritiek', in: G. Harinck e.a. (red.), Christelijke Encyclopedie (Kampen 2005).

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.