Sadrach, Mesach en Abednego

Sadrach, Mesach en Abednego zijn de Babylonische namen van de drie Joodse jongeren van hoge afkomst die volgens het Bijbelboek Daniël tijdens de Babylonische ballingschap in opdracht van de Babylonische koning Nebukadnezar samen met Daniël werden opgeleid in filosofie, geloof en taal van de Chaldeeën.

Sadrach, Mesach en Abednego in de brandende oven. (T'oros Ṙoslin, Mashtots, 1266)

Ze kregen nieuwe, Babylonische namen van de hoofdeunuch:

Babylonische naam Betekenis Oorspronkelijke,
Joodse naam
Betekenis
BeltesassarBescherm zijn leven DaniëlGod is mijn rechter
SadrachBevel van Aku (maangod) ChananjaJHWH is genadig
MesachWie is als Aku (maangod) MisaëlWie is als God (?)
AbednegoKnecht van Nego of Naboe
(Chaldeeuws)
AzarjaJHWH is mijn helper

Sadrach, Mesach en Abednego worden in de Bijbel steeds bij hun Babylonische namen genoemd, in tegenstelling tot Daniël die meestal met de Judese naam Daniël wordt aangeduid en niet met zijn Babylonische naam Beltesassar.

De brandende vuuroven

Het drietal weigerde het gouden beeld te aanbidden dat koning Nebukadnezar had opgericht. De koning gaf hen nog een kans om zich te bekeren, maar toen ze bleven volharden werden ze in de brandende vuuroven geworpen. Ze werden door een engel uit het vuur gered.[1] Een van de toevoegingen bij Daniël, die niet in de Hebreeuwse tekst is opgenomen maar wel in de Septuaginta is overgeleverd, bevat een gebed dat Azarja bij die gelegenheid zou hebben uitgesproken.[2]

Zie de categorie Fiery furnace van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.