Opper-Silezië

Opper-Silezië is het zuidoostelijke, hoger gelegen gedeelte van Silezië dat zich na de oorlog voornamelijk in het zuiden van Polen en voor een klein (zuidwestelijk) deel in het noordoosten van Tsjechië bevindt. De voormalig Duitse, sinds 1945 Poolse, en de voormalig Oostenrijkse, sinds 1919 en 1945 Tsjechische delen waren in 1742 als resultaat van de Silezische oorlog bij verdrag aan het koninkrijk Pruisen toegewezen. Dat eerst Pruisische en later Duitse Opper-Silezië werd in de 19de eeuw ontwikkeld tot het tweede industriegebied van het Duitse Rijk (na het Roergebied). In 1919 werd het na een volksstemming verdeeld tussen Duitsland en het nieuw opgerichte Polen. In in 1945 werd ook het Duitse deel Pools en nu wordt het geheel voor een groot deel in beslag genomen door het grote industriegebied rondom Katowice, waartoe ook steden als Gliwice, Zabrze, Bytom en Chorzów behoren. Het inwonertal van het gebied bedraagt circa 3.487.000 (2001), waarmee het een van de grootste metropolen van Europa is. Het in 1919 Tsjechoslowaaks geworden deel is industrieel minder sterk ontwikkeld en draagt nog altijd een agrarisch karakter, met uitzondering van de industrie-concentratie in en rond Ostrava.

Het plebisciet in Opper-Silezië in 1921.
Doorlopende lijnen: Duitse Rijksgrens van 1918 en Opper-Silezische districten.
Stippellijnen: Neder-Silezische districten.
Lila: Tsjecho-Slowakije, met inbegrip van van Duitsland verkregen gebieden.
Groen: Polen, met inbegrip van zonder plebisciet van Duitsland verworven gebieden.
Geelgroen: op grond van de uitslag aan Polen toegevallen gebieden.
Oranje: op grond van de uitslag bij Duitsland gebleven gebieden.
Affiche ten tijde van het plebisciet. "Bij Duitsland blijvende welvaart; bij Polen armoede en leegloop"

Geschiedenis

Opper-Silezië was, samen met Neder-Silezië, van 1526 tot 1742 Oostenrijks en van 1742 tot aan het einde van de Eerste Wereldoorlog Pruisisch. De hervorming bereikte deze gebieden na 1520 en werd na het midden van de 16e eeuw door de contrareformatie vooral in Opper-Silezië met succes bestreden. Het nu opgelegde katholicisme hield ook de band met de Poolse taal en cultuur in stand. Pas in 19e eeuw zou het Duitstalige element dominant gaan worden. Dit gebeurde tijdens de ontwikkeling van de mijnbouw en de daarmee verband houdende industrialisering en verstedelijking. Het eeuwenlang agrarische gebied werd na 1860 verstedelijkt tot een 'tweede Roergebied van Duitsland'. De economische integratie in het Duitse Rijk bracht, vooral in de snel groeiende steden, een culturele verduitsing met zich mee. Deels berustte deze op de vestiging van lutherse Duitstaligen uit Neder-Silezië en overig Pruisen, die een maatschappelijke bovenlaag van ambtenaren en technische specialisten in de mijnbouw en de industrie vormden. Zij vormden een tiende tot een vijfde van de bevolking. Het staatsonderwijs zorgde ervoor dat vooral in de steden de Oppersileziërs tweetalig werden en velen via tweetaligheid gaandeweg verduitsten (germanisering). Statistieken laten zien dat het aantal Duitstaligen in de 19de eeuw toenam van 30 tot 40%. Dat vond vooral in de steden plaats die een dominant Duits karakter kregen. De meerderheid van de plattelandsbevolking bleef echter Poolse dialecten spreken en daarom maakte het in 1919 heropgerichte Polen aanspraak op het gebied, waartegen weer fel verzet ontstond van de Duitsgezinde Sileziërs. Tot aan de volksstemming in 1922 zou een burgeroorlog gevoerd worden tussen Duits- en Poolsgezinden.

Het Verdrag van Versailles bepaalde dat de bevolking in een volksraadpleging (plebisciet) zelf moest bepalen bij welke staat zij wilde behoren. Dit plebisciet zou alleen in tweetalige gebieden worden gehouden en niet in de westelijke randdistricten van de provincie, die met hun voor 90% of meer Duitstalige bevolking bij Duitsland zouden willen blijven en een keuze voor Polen nadelig konden beïnvloeden. Ook een zuidelijke grensstrook – het zogenaamde Hultschiner landje – viel buiten het volksstemmingsgebied en werd rechtstreeks aan het nieuwe Tsjechoslowakije toegewezen. Na een periode van grote onrust en geweldplegingen, waardoor de uitvoering van de volksstemming onmogelijk werd gemaakt, vond zij uiteindelijk dan toch onder internationaal toezicht plaats. 60% van de mensen die een stem uitbrachten koos voor Duitsland en dat vond de Entente toch te weinig om het hele gebied aan Duitsland te laten. Met name Frankrijk had Polen steeds gesteund in zijn claim op geheel Opper-Silezië maar accepteerde een plebiciet niettemin als een mogelijkheid tot een gebiedsverdeling die de nieuwe Poolse staat met een rijk industriegebied zou versterken en Duitsland navenant zou verzwakken. Het Verenigd Koninkrijk stemde daarmee in en zo kon het grootste deel van het mijnbouw- en industriegebied aan Polen toegewezen worden, waaronder vijf van de zeven stadsgebieden (te weten Kattowitz (Katowice), Gleiwitz (Gliwice), Hindenburg (Zabrze), Beuthen (Bytom) en Königshütte (Chorzów) die een min of meer aaneengesloten agglomeratie vormden waar de bevolking zich tussen 1870 en 1910 had vermeerderd van een kwart tot bijna één miljoen) en zij in een grote meerderheid voor Duitsland had gestemd. De pro-Poolse stemmingsuitslag van het omringende platteland gaf echter de doorslag boven die van deze steden.

Opper-Silezië had tot de Tweede Wereldoorlog een zeer gemengde bevolking. Voor de verdeling sprak in 1910 op een totale bevolking van 2.110.732, 884.045 (40,2%) Duits, en 1.169.340 (55,4%) Pools. Na de verdeling sprak in het bij Duitsland gebleven deel 59,6% Duits, de overigen gaven op beide talen (28,1%) of alleen Pools (11,2%) te spreken. In het in 1923 bij Polen gevoegde deel gaf een derde deel van de bevolking op dat zij als Duitstalig wilden worden beschouwd, hoewel deze 'Duitsers' merendeels tweetalig waren. Het aan Polen toegedeelde gebied heette in Duitsland 'Ostoberschlesien', in Polen de 'autonome wojewodeschap Silezië' In het verdelingsverdrag na de volksraadpleging werd onder andere bepaald dat de inwoners van de autonome wojewodeschap onder andere recht hadden op Duits onderwijs. Van de uitvoering van deze minderheidsrechten kwam weinig terecht en hun onderdrukking was in 1939 voor de nationaalsocialisten een excuus om, na een zogenaamde bezetting van het station van radio Kattowitz door Poolse provocateurs, Polen binnen te vallen. Onder het nationaal-socialistische regime werd het gebied als de Gau Opper-Silezië rechtstreeks binnen het zogeheten Groot-Duitse Rijk gebracht en uitgebreid met aangrenzende delen van Polen (waaronder Auschwitz) en het voormalige Oostenrijks-Silezië (van 1919 tot 1938 Tsjechoslowaaks). Het gebruik van het Pools in het openbaar werd verboden en degenen die zich niet als Duitser lieten registreren kregen een minderwaardige rechtspositie of werden uitgewezen.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de Oder-Neissegrens als nieuwe Pools-Duitse grens vastgesteld en vanaf toen was naast Neder-Silezië geheel Opper-Silezië Pools. Een groot deel van de bevolking, in ieder geval de Duitstaligen, vluchtte of werd verdreven. Alleen degenen die in staat waren Pools, althans het Oppersilezische dialect te spreken mochten voorlopig blijven, mits zij een verzoek indienden om Pools staatsburger te worden. Dat werd overigens alleen na een taalkundige en een politieke toetsing toegestaan en soms ging er een veroordeling en gevangenschap wegens collaboratie aan vooraf. Voorlopig werd aan 60% van de bevolking toegestaan om te blijven, zie Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog. Daarna werd het verboden in het openbaar nog langer Duits te spreken. In het onderwijs was Duits verboden, ook in het hoger onderwijs waar het ook niet als 'vreemde taal' gekozen kon worden, wat elders in Polen wel mogelijk was. Deze strenge repoloniseringspolitiek had kennelijk beperkt succes, want rond en ten oosten van Opole (voor 1945 Oppeln) bleef een Duitse, althans Duitsgezinde, minderheid van enkele honderdduizenden Sileziërs bestaan. Door het verbod om de Duitse taal te gebruiken zijn de na 1945 geboren generaties primair op het Pools overgegaan, maar tweetaligheid wordt onder hen nog steeds gecultiveerd. Tussen 1945 en 1990 zijn na het sluiten van akkoorden tussen Polen en de Bondsrepubliek Duitsland grotere aantallen geëmigreerd naar Duitsland. Tussen 1950 en 1956 60.000, in 1957 en 1958 216.000, tussen 1960 en 1980 300.000 en in 1988 en 1989 nadat het IJzeren Gordijn was gevallen 800.000. Na 1990 kregen de achterblijvers het recht om naast hun Poolse staatsburgerschap ook de Duitse nationaliteit aan te vragen en velen zochten met een Duits paspoort werk in Duitsland. De noodzaak om daarvoor definitief te emigreren verdween. Zie: Duitse minderheid in Polen.

referentie

K. Cordell Politics and Society in Upper Silesia today: The German minority since 1945. In: Nationalities Papers 24(2):269-285 · June 1996 


Tram

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.