Ontsteking (geneeskunde)

Ontsteking of inflammatie is een reactie van het lichaam op beschadiging van weefsel of op prikkels van buiten. Dit kan door een microbiologische prikkel (bacteriën, virussen, schimmels), chemisch (irriterende stoffen), fysisch (hitte, ioniserende straling, UV-straling), een insectenbeet, maar een ontsteking kan ook het gevolg zijn van een auto-immuunreactie van het lichaam, bijvoorbeeld reuma. Een ontsteking dient om het schadelijke micro-organisme (agens) te verwijderen en de schade te herstellen.

Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht.
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.

Ontsteking en infectie worden wel eens door elkaar gehaald, maar infecties gaan niet altijd gepaard met een ontsteking, en een ontsteking wordt niet altijd veroorzaakt door een infectie. Zo is een steriele ontsteking niet het gevolg van een infectie door een micro-organisme, maar van mechanische (niet biochemische) overbelasting, zoals een slijmbeursontsteking, in het spectrum van RSI).

Historische indeling

Al in de eerste eeuw voor Christus was een aantal kenmerken van ontsteking bekend. Deze symptomen zijn door de Romein Celsus beschreven als:

  • dolor (lokale pijn),
  • calor (lokale warmte),
  • tumor (lokale zwelling) en
  • rubor (lokale roodheid) genoemd.

In de negentiende eeuw werd door de Duitse patholoog Rudolf Virchow een vijfde ontstekingskenmerk toegevoegd, namelijk:

  • functio laesa (functieverlies).

Deze vijf symptomen treden vooral op bij een acute ontsteking, en minder, of niet, bij een chronische ontsteking. Een acute ontsteking treedt meteen na de weefselbeschadiging op en duurt meestal niet langer dan enkele dagen. Van een chronische ontsteking is sprake als deze langer dan drie maanden aanhoudt.

Fasen van ontsteking

Bij een ontsteking wordt een aantal opeenvolgende fasen onderscheiden, achtereenvolgens:

  • hyperemie: versterkte doorbloeding. Hyperemie wordt veroorzaakt door vaatverwijdende stoffen (vaso-actieve mediatoren), waarvan histamine en bradykinine de belangrijkste zijn. Aan de veneuze kant van de haarvaten, waar het bloed onder relatief lage druk terug naar het hart stroomt, ontstaat een verhoogde doorbloeding, en door de vaatverwijding wordt de “flow” (stroomsnelheid) van het bloed verder verlaagd. Doordat er meer bloed in het ontstoken gebied 'blijft hangen', zal het weefsel roodgekleurd (rubor=roodheid)) en warm (calor=warmte) worden en kunnen meer cellen voor de afweer zorgen.
  • exsudatie: uittreden van vocht uit de bloedbaan, als gevolg van een verhoogde doorlaatbaarheid (permeabiliteit) van de vaatwand van de haarvaten. Ook exsudatie vindt plaats onder de invloed van histamine en bradykinine. De openingen tussen de (eenlagige) endotheelcellen waaruit de haarvatwanden zijn gevormd, worden groter door de vasoactieve mediatoren, en ook de hydrostatische druk in de capillairen stijgt, waardoor er meer vocht de bloedvaten verlaat dan normaal. Door de verhoogde permeabiliteit van de haarvatwanden verlaten ook eiwitten, die normaalgesproken zorg dragen voor osmotische (of oncotische) druk, de bloedbaan, en daarmee daalt de terugresorptie van bloed vanuit de capillairen naar de bloedbaan. Dit betekent dat er meer vocht achterblijft in het ontstoken weefsel, wat ontstekingsoedeem genoemd wordt. Meer weefselvocht betekent dat er een onderhuidse zwelling of tumor optreedt bij de ontsteking.
  • infiltratie of diapedese van leukocyten (witte bloedcellen) uit de bloedbaan, ter plaatse van de ontsteking. Als eerste treden granulocyten uit (na 24-48 uur), en daarna de monocyten (of macrofagen) en de plasmacellen. Dit gebeurt onder invloed van bepaalde stoffen (cytokines), die worden afgegeven door endotheelcellen en door cellen bij de ontstekingshaard van bacteriën of beschadigde eigen cellen. De leukocyten zorgen in het ontstoken weefsel voor fagocytose van de dode cellen of van de ziekteverwekkers en breken deze vervolgens af. Er kan sprake zijn van een aspecifieke of van een specifieke reactie van de leukocyten. Granulocyten, bij een ontsteking vooral neutrofielen, en macrofagen zorgen voor de aspecifieke afweer en lymfocyten, waaronder plasmacellen, zijn betrokken bij specifieke reactie met behulp van antigeen-herkenning. Bij een ontsteking zijn dus verschillende typen leukocyten bezig in het weefsel waardoor er dus sprake is van een verhoogde cellulaire activiteit. Dit heeft als gevolg een verhoogd energieverbruik en warmteproductie in het ontstoken weefsel. Dit is te merken als een van de vijf ontstekingskenmerken, namelijk calor.
  • celgroei: proliferatie van onder andere fibroblasten, met als doel herstel van het weefsel. Roodheid kan ook in deze fase, in het herstellende- of granulatieweefsel, optreden, wanneer onder invloed van groeifactoren vermenigvuldiging (proliferatie) van bloedvaatjes in het weefsel plaatsvindt.

Soms kan het aangetaste weefsel hersteld worden tot de oorspronkelijke staat, maar soms is dat echter niet mogelijk doordat het weefsel geen regeneratiecapaciteit heeft, of omdat de regeneratiecapaciteit niet voldoende is om alle schade te herstellen. In dat geval zal het beschadigde weefsel vervangen worden door bindweefsel wat zichtbaar blijft als litteken. Het ontstaan van littekenweefsel na genezing van een ontstekingsreactie is dus afhankelijk van de weefselregeneratie, wat weer bepaald wordt door het type cellen. Labiele cellen (onder andere de epitheelcellen) delen voortdurend en hebben daardoor een grote regeneratiecapaciteit. Stabiele cellen (onder andere de endotheelcellen, de gladde spiercellen en de levercellen) delen normaal gesproken niet, maar bij beschadiging van omliggend weefsel komen ze wel in de celcyclus terecht. Deze cellen hebben dus ook een goede regeneratiecapaciteit. Permanente cellen (onder andere de neuronen en de dwarsgestreepte spiercellen van het skelet en het hart) kunnen niet delen en hebben dus ook geen regeneratiecapaciteit. Bij deze cellen zal bij beschadiging dus vervanging van oorspronkelijk weefsel in bindweefsel plaatsvinden, wat kan leiden tot functieverlies (functio laesa).

De pijn (dolor) die optreedt bij een ontsteking wordt door twee factoren veroorzaakt. Ten eerste is er een lokale zwelling vanwege het ontstekingsoedeem. De zwelling zal betekenen dat er druk wordt uitgeoefend op het ontstoken en op het omliggende weefsel, met als gevolg dat pijnreceptoren geprikkeld worden. Daarnaast zorgen ook de stoffen bradykinine en PGE2 voor pijn. Bradykinine, hierboven al genoemd als een stof die hyperemie en exsudatie veroorzaakt, zorgt voor de stimulatie van sensorische receptoren. PGE2 of andere prostaglandinen zijn metabolieten van arachidonzuur. Arachidonzuur vormt een bestanddeel van de fosfolipiden die zich in het celmembraan bevinden. Bij een ontsteking kan arachidonzuur door leukocyten worden omgezet in verschillende metabolieten die samen eicosanoïden worden genoemd, onder invloed van ontstekingsmediatoren. Eicosanoïden werken net als bradykinine in op sensorische receptoren, die daardoor pijn registreren. Het verlies van functie kan niet alleen veroorzaakt worden door vervanging van oorspronkelijk weefsel door bindweefsel. Tijdens de ontsteking zal het ontstoken gebied niet gebruikt worden, of om pijn te voorkomen of omdat het door de zwelling niet mogelijk is. Ook een combinatie van beide is natuurlijk mogelijk.

Behandeling

Ontstekingen kunnen bestreden worden met ontstekingsremmende middelen zoals corticosteroïden. Vaak worden deze al toegepast voordat de oorzaak van de ontsteking weg is, om de symptomen (waaronder pijn) weg te nemen.

Voorbeelden

Zie de categorie Inflammation van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.