Onderwijs in Suriname

Het onderwijs in Suriname was aanvankelijk opgezet naar analogie van het Nederlandse onderwijssysteem en vervulde dan ook een belangrijke rol in de 'vernederlandsing' van de samenleving. Eerst tegen het einde van de 20e eeuw werd er werk gemaakt om het onderwijs in te richten naar de noden van het Surinaamse volk. Naar structuur is het onderwijssysteem nu een mengvorm van schooltypen die in Nederland bekend waren voor, tijdens en na de Mammoetwet. Het proces van surinamisering (van met name onderwijsmethoden) is echter nog in volle gang.

Geschiedenis

17e en 18e eeuw

In de kolonie Suriname bestonden tot 1760 alleen scholen voor de blanke jeugd: De Nederduitse en de Franse School. In 1760, zo'n 100 jaar vóór de afschaffing van de slavernij (1863), werd de eerste school geopend voor de vrije mulatten en zwarten. Dit was al een heel grote stap tijdens de periode van de slavernij. Maar er was nog wel een strikte scheiding tussen witte en zwarte scholen.

Onderwijzers konden eerst niet goed rondkomen van wat zij ermee verdienden, daarom vervulden ze vaak nevenfuncties: chirurg, schoenmaker, schilder. Veel onbekwame personen kregen toch toestemming om scholen te openen. In de vroegste periode bestonden er noch in Nederland noch in Suriname officiële opleidingen tot onderwijzer. Doordat de Republiek geen eenheidsstaat was, golden voor het onderwijs gewestelijke regelingen. Er werd veel geregeld en bepaald vanuit de kerk. Maar zowel het onderwijs in Nederland als in de kolonie was slecht te noemen. Het onderwijs werd aan het einde van de 18e eeuw in het algemeen nog niet als noodzaak gezien voor welvaart en welzijn. Veel kinderen gingen niet naar school. De opvoeding van de kinderen op school had in de 17e en 18e eeuw een godsdienstig doel en het onderwijs was vooral godsdienstonderwijs.

Er moest schoolgeld betaald worden in Nederland, dus ook in Suriname toen de koloniale overheid zelf toezicht begon te houden op het onderwijs. In 1827 werd de Maatschappij van Weldadigheid opgericht door de creolen Copijn en Vlier. De Maatschappij was zeer begaan met de slechte sociaal-economische situatie in de laagste klassen van Suriname. De stichting ondersteunde de kinderen die behoeftig waren en zorgden ervoor dat kinderen van klein vermogende gezinnen toch onderwijs konden genieten. Ook nadat deze kinderen de school verlieten, zorgde de Surinaamsche Maatschappij van Weldadigheid ervoor dat zij een ambacht of een ander beroep leerden. Deze maatschappij bekostigden dit onderwijs. Het leerlingenaantal nam steeds meer toe.

Vermogende ouders zonden al in de 18e eeuw hun kinderen naar Nederland en dat zou altijd zo blijven.

19e eeuw

Johannes Vrolijk was de eerste creoolse-onderwijzer. Bij terugkomst van studeren in Nederland, opende hij zijn eigen school en deze school zorgde voor verandering en verbetering van het onderwijs aan het begin van de 19e eeuw in Suriname.

Wetten in 1817 en 1834 hebben gezorgd voor een grote verbetering van het onderwijs in Suriname. In 1834 werd er een duidelijk reglement opgesteld waaraan het Surinaamse onderwijs moest voldoen, waar onderwijzers aan moesten voldoen, hoe er toezicht werd gehouden, hoe examens moesten worden afgelegd en dergelijke. Er kwam ook een rangenstelsel voor docenten. Op één school moest ten minste één leerkracht of ondermeester in het bezit zijn van de laagste rang (de 4e rang). Het rangenstelsel kende vier graden:

  1. 1e rang: vereiste al het hieronder genoemde en een grondige ervaring in vakken zoals: Aardrijkskunde en Geschiedenis.
  2. 2e rang: vereiste kennis van zowel het gewone als het kunstmatig lezen, schrijven, rekenkunde, de belangrijkste regels van de Nederlandse taal, begrip van geschiedenis en aardrijkskunde en het geoefend bezitten in het geven van oordeelkundig Onderwijs.
  3. 3e rang: vereiste kennis van lezen, schrijven, rekenkunde en de beginselen van de Nederlandse taal.
  4. 4e rang: leerkrachten die in het lezen, schrijven en de beginselen der rekenkunst tamelijk bedreven zijn.

Zelfs nu wordt er nog wel in rangen gesproken. Wie een kweekschooldiploma behaalt wordt vaak nog 3e ranger genoemd.

Onderwijs was echter niet verplicht en veel mensen beseften daarom niet het belang van onderwijs. Scholen werden slecht bezocht door kinderen, het merendeel van de leerlingen behoorde tot de witte jeugd. De meeste scholen waren particuliere instellingen. Het onderwijs stond er op een laag peil (wat in Nederland overigens niet anders was). Onderwijs en godsdienst gingen in Suriname veel hand in hand. Het was gedurende de koloniale tijd en daarna wel slecht gesteld met het aanbod van leermiddelen.

Voor het onderwijs voor de slaven is de stichting Maatschappij tot bevordering van het godsdienstonderwijs onder de tot slaaf gemaakte bevolking in Suriname (1828) heel belangrijk geweest.

Na de afschaffing van de slavernij (1863) werd het verschaffen van onderwijs een object van staatszorg. In 1876 werd de leerplichtwet in Suriname ingesteld, 24 jaar voordat de leerplichtwet in Nederland er kwam. Vanaf het begin van de kolonisatie tot de onafhankelijkheid in 1975 en ook daarna nog, heeft Nederland model gestaan voor de inrichting van het onderwijs. Vanaf 1878 werd er ook in Hindoestaanse talen onderwijs gegeven. In 1887 werd de eerste school voor uitgebreid lager onderwijs (ULO) opgericht.

20e eeuw

Tussen 1917-1939 was de sociaal-economische situatie van Suriname zeer slecht. De koloniale overheid bleef zoeken naar mogelijkheden om de kosten voor het onderwijs te drukken. Het algemene niveau van het onderwijs in de periode 1917-1939 was als gevolg van allerlei maatregelen door de overheid van laag niveau. In 1929 kwam er gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder onderwijs. Schooltijden en dergelijke werden gelijk. (Deze gelijkstelling gebeurde 9 jaar eerder in Nederland). Het betaalde onderwijs was wel van goed niveau.

In de periode 1948-1975 ging het wat beter met het onderwijs in Suriname. Men werd zich meer bewust van het nut van het onderwijs. De eerste kweekschool van Suriname werd in 1949 opgericht. In 1950 volgde de oprichting van de Algemene Middelbare School, waarmee ook werd voorzien in de behoefte aan onderwijs na het MULO-niveau. De verantwoordelijk minister was Lou Lichtveld, de schrijver Albert Helman.

Na de oorlog kende het onderwijs een enorme groei, naar zowel het aantal leerlingen als het aantal scholen en opleidingen. In 1960 werd de onderwijswet van 1870 bijgesteld. Ook Hindoe en moslimgemeenten begonnen in deze periode scholen te openen.

Het huidige onderwijs is gratis en verplicht voor kinderen tussen de 6 en 12 jaar. Sinds 1967 heeft Suriname een Universiteit: de Anton de Kom Universiteit.

Onderwijssysteem

Kleuteronderwijs in Suriname

Op vierjarige leeftijd gaan de kinderen naar kleuterschool en volgen hier een tweejarig programma. Tijdens dit tweejarig programma worden ze voorbereid op de lagere school. In Suriname hoeft geen schoolgeld voor dit kleuteronderwijs te worden betaald. Bijna de helft van de kleuterscholen behoort tot het openbaar onderwijs. De andere kleuterscholen zijn vaak van religieuze gemeenten en worden gesubsidieerd door de overheid. Voor de particuliere kleuterscholen wordt wel schoolgeld betaald door de ouders. Het kleuteronderwijs is niet verplicht maar de meeste kinderen volgen het. Het is een belangrijke voorbereiding op het basisonderwijs. De schooltijd is van 08.00 tot 12.00 uur.

Lager onderwijs

Het lager onderwijs bestaat uit zes leerjaren. Vanaf zeven jaar gaan de kinderen naar de lagere school tot hun 12e levensjaar. Ruim 80% procent van alle kinderen volgt de lagere school, maar het aantal drop-outs is hoog. De meeste leerkrachten in het kustgebied zijn bevoegd, maar in het binnenland is een groot tekort aan bevoegde leerkrachten. Een groot gedeelte van de lagere scholen wordt beheerd door religieuze organisaties. Deze organisaties krijgen subsidies van de Overheid. Van alle lagere scholen is 51% openbaar, 48% religieus en 1% is particulier. De scholen beginnen om 08.00 en sluiten om 12.30/13.00 uur.

Het secundair onderwijs

Het secundair onderwijs bestaat uit het Voortgezet Onderwijs voor Junioren (voj) en het Voortgezet Onderwijs voor Senioren (vos).

Voortgezet onderwijs voor Junioren

Het Voortgezet onderwijs voor Junioren bestaat uit een algemeen vormende studierichting:MULO en beroepsgerichte opleidingen.

De beroepsgerichte opleidingen(voj) zijn:

  • Lager Beroepsgericht Onderwijs (lbgo)
  • Lager Technisch Onderwijs (lto)
  • Lager Nijverheidsonderwijs (lno)
  • Eenvoudig Technisch Onderwijs (ets)
  • Eenvoudig Beroepsonderwijs (ebo)

(Het lbgo, lto en lno leiden de leerlingen op voor een vervolgopleiding.)

De algemeen vormende studierichting (MULO) biedt aan het eind verdere studiemogelijkheden op VOS-niveau. Het totale aantal MULO's bedraagt circa. 60.

Voortgezet onderwijs voor Senioren

Het Voortgezet onderwijs voor Senioren (VOS) bestaat uit algemeen vormende opleidingen en beroepsgerichte opleidingen.

De Algemeen vormende opleidingen zijn:

  • Het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (vwo). Bereidt de leerlingen voor op toelating tot het wetenschappelijk onderwijs.
  • Het Hoger Algemeen Vormend Onderwijs (havo). Bereidt de leerlingen voor op het Hoger Beroepsonderwijs.

De Beroepsgerichte opleidingen zijn:

Universitair onderwijs

Zie Anton de Kom Universiteit van Suriname.

Schooluniform

Schooluniform in het basisonderwijs
Schooluniform in het voortgezet onderwijs

Alle kinderen in Suriname tot en met het MULO-niveau dragen een schooluniform. De snit en de kleuren zijn verschillend per school. Het dragen van deze schoolkleding is verplicht, hierdoor is er minder onderscheid tussen de diverse bevolkingsklassen. Sommige particuliere scholen hebben ervoor gekozen de leerlingen geen schooluniform te laten dragen.

Het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling

Het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling(MINOV) coördineert het huidig onderwijssysteem van Suriname. Dit ministerie is ook de grootste financier van onderwijsdiensten. Sinds mei 2010 bestaat het MINOV uit twee directoraten:

  • Het directoraat Onderwijs
  • Het directoraat Cultuur

Beide directoraten hebben een eigen directeur die verantwoordelijk is voor het dagelijks bestuur en die rechtstreeks verantwoording aflegt aan de minister. Ook zijn deze directoraten weer onderverdeeld in hoofdafdelingen die weer worden geleid door een onderdirecteur. Deze afdelingen fungeren als ondersteunend of dienstverlenend.

Zeven hoofdafdelingen
  1. De hoofdafdeling Onderwijs, die verantwoordelijk is voor de implementatie en inspectie van onderwijs in het algemeen.
  2. De hoofdafdeling Administratieve Diensten, die onder andere verantwoordelijk is voor het personeel en de financiële zaken.
  3. De hoofdafdeling Ontwikkelingsdienst, die onder andere verantwoordelijk is voor onderwijsvernieuwingen.
  4. De hoofdafdeling Technische Diensten, die onder andere verantwoordelijk is voor de technische ondersteuning bij de implementatie van onderwijsactiviteiten.
  5. De hoofdafdeling Leermiddelen, Productie en Distributie.
  6. De hoofdafdeling Beroepsgericht Onderwijs.
  7. De hoofdafdeling Educatieve Studentenopvangcentra.
Verantwoordelijkheden van het directoraat Onderwijs
  • Alle zaken die betrekking hebben op onderwijs en opleiding
  • Het toezicht op speciaal onderwijs
  • Wetenschap en technologie
  • Het bevorderen van alfabetisme
  • Bibliotheken
  • Studiefaciliteiten
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.