Nederlands Forensisch Instituut

Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), voorheen het Gerechtelijk Laboratorium, is een overheidsinstantie die forensisch onderzoek doet. Tot 2004 was het gevestigd in Rijswijk (Zuid-Holland). In dat jaar betrok de organisatie een nieuw onderkomen in de wijk Ypenburg in Den Haag.

Nederlands Forensisch Instituut
Gebouw van het NFI in Ypenburg.
TypeNederlands Agentschap
Opgericht1 november 1999
Voorganger(s)Gerechtelijk Laboratorium, Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie
HoofdkantoorYpenburg (Den Haag)
Valt onderMinisterie van Justitie en Veiligheid
DirecteurAnnemieke de Vries
Websitehttps://www.forensischinstituut.nl

Geschiedenis

De grondslagen voor het huidige NFI werden kort na de Tweede Wereldoorlog gelegd. Op 30 juli 1945 werd in een ministerieel besluit besloten tot instelling van het Gerechtelijk Laboratorium. Drie jaar later, op 4 november 1948, werd het laboratorium een zelfstandig onderdeel van het ministerie van Justitie. In 1951 vond de oprichting plaats van een verwant instituut, het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratorium, dat later hernoemd werd tot Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie. Patholoog-anatoom Jan Zeldenrust was de eerste directeur van dit laboratorium. In 1999 zijn beide laboratoria samengegaan in het Nederlands Forensisch Instituut.

Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn de ontwikkelingen in het forensisch onderzoek razendsnel gegaan. Toenemende mogelijkheden binnen de onderzoeksgebieden, nieuwe onderzoeksterreinen en een toename van het belang van forensisch-technisch bewijs zorgden voor de groei van de laboratoria in de jaren 50 en 60. Invoering van de bloedalcoholonderzoeken bij rijden onder invloed zorgde voor een volgende groeispurt in de jaren 70.

Eind jaren tachtig werd DNA-onderzoek een specialisme en de toenemende informatisering van de maatschappij leidde in de decennia daarna tot onderzoeken aan bijvoorbeeld computers, gegevensbestanden en andere digitale informatiebronnen.

Werkzaamheden

Vrachtwagen van het NFI
Detail

Het NFI onderzoekt sporen die door de politie op een plaats delict worden verzameld. Binnen het instituut bestaan meer dan veertig vakgebieden. Er kan binnen het instituut multidisciplinair aan een onderzoek worden gewerkt. Onderzoek varieert van pathologie, toxicologie, chemisch onderzoek, wapens en munitie, verkeer, milieu, digitale sporen tot onderzoek van verdovende middelen en DNA.

Het NFI is sinds de fusie in 1999 sterk gegroeid. Er zijn anno 2018 meer dan vijfhonderd voltijdsarbeidsplaatsen.[1] Uit kwaliteitsoverwegingen worden de onderzoeken dubbel uitgevoerd en bij voorkeur blind. Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoeksrapport-Posthumus van 2005 wordt er met de politie gewerkt in forensische samenwerkingsverbanden. Ook wordt er meer aandacht gegeven aan de onafhankelijkheid van de deskundige in een onderzoek en aan het in begrijpelijke taal rapporteren. Research en ontwikkeling dienen methoden van het instituut verder te objectiveren en er voor te zorgen dat onderzoeksresultaten sneller beschikbaar komen.

Het NFI voorziet nationale en internationale organisaties die zich inzetten voor vrede, recht en veiligheid van informatie uit sporen.

Opspraak

Bij onder andere de volgende zaken is het NFI in opspraak gekomen:

  • Bij de moord op het Groninger echtpaar Lisa en Leendert van der Lei bleek het in de pers komen van de zaak van invloed te zijn op de door NFI opgestelde rapportage. Dit was het geval nadat het FLDO, een laboratorium van de Universiteit Leiden, eveneens onderzoek had gedaan, waarna verschillen in bevindingen in de pers aanhangig waren gemaakt.
  • Bij de zaak van het hart van Denise Schouten werd het hart van iemand anders door het NFI ter beschikking gesteld voor onderzoek in het academisch ziekenhuis te Maastricht; tevens kreeg de familie Schouten ander orgaanweefsel dan dat van hun eigen dochter terug van het NFI. Op 26 mei 2008 maakte justitie bekend, na een onderzoek van 10 maanden door de rijksrecherche, dat het mysterie van het verdwenen hart niet was opgelost.
  • Bij de Deventer moordzaak is in 2007 door Maurice de Hond een zwartboek uitgegeven. Op basis van een groot aantal rapporten van het NFI uitgebracht in het kader van de Deventer moordzaak werden door samenwerkende burgers zeventien rapporten gemaakt over geconstateerde problemen bij het werk van het NFI. Dit was mogelijk geworden doordat, anders dan bij andere rechtszaken, veel van het basismateriaal in 2006 beschikbaar was gekomen en door het uitbrengen van meerdere rapporten van het NFI over hetzelfde onderwerp.[2][3] Na intern onderzoek kwam het NFI zelf tot de conclusie dat er op enkele punten inderdaad een andere handelswijze de voorkeur had verdiend, maar dat de onzorgvuldigheden tijdens het onderzoek geen relevante gevolgen hadden gehad.[4][5]
  • In de zaak Marco Kroon rapporteerde het NFI op basis van door haar verricht onderzoek drugsgebruik. Op 5 april 2011, de tweede zittingsdag bij de militaire rechtbank in Arnhem, bleek dat het NFI in eerste instantie het onderzoek weigerde uit te voeren omdat er zes haren (0.3 mg) beschikbaar waren, terwijl volgens NFI 10 mg vereist is. In tweede instantie werd het onderzoek toch uitgevoerd. Volgens de bij het proces aanwezige Franse deskundige Pascale Kintz moest het honderdvoudige aan haar beschikbaar zijn om tot de conclusie te komen dat iemand drugsgebruiker is of van buiten is besmet met cocaïne. Ook bleek bij het proces dat het haar door Kroon zelf uitgetrokken was. Het is daarom ongeschikt voor onderzoek omdat er sprake kan zijn van externe besmetting. NFI was niet op de hoogte van de manier waarop het haar verzameld was. Volgens Klintz konden er geen conclusies getrokken worden op basis van het verrichte onderzoek; een tweede deskundige, De Wolff, steunde dit standpunt. De rechtbank verwierp het door NFI geleverde bewijs.
  • In september 2010 werden in Geleen de lijkjes van drie vermoorde baby’s aangetroffen. De moeder werd ervan verdacht de pasgeboren baby’s te hebben gedood. Een particulier onderzoekslaboratorium verrichtte onderzoek in deze zaak nadat het NFI geen doodsoorzaak kon vinden. Daarbij werd gebruikgemaakt van de diensten van de Zwitserse forensisch patholoog Danny Spendlove. Deze constateerde dat een van de baby's waarschijnlijk door verstikking was omgebracht. Belangrijke organen bleken echter niet meer in het lichaam aanwezig toen hij nader onderzoek wilde uitvoeren. Het NFI ontkende dat de organen zijn weggegooid of zoekgeraakt. Spendlove stelde een voor de organisatie vernietigend rapport op. Hij werd vervolgens beschuldigd van valsheid in geschrifte.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.