Natuurrecht

Natuurrecht is verondersteld universeel geldend hoger of beter recht dat wordt beschouwd als van nature gegeven, in de natuurlijke orde van de dingen gefundeerd. Daarmee staat het tegenover positief recht, het recht dat door mensen wordt geschapen.

Volgens het rechtspositivisme is natuurrecht problematisch, aangezien zelfs zogenaamde fundamentele waarden en normen niet collectief zijn, maar kunnen conflicteren en zelfs tegengesteld zijn. Daarmee is vanuit natuurrecht het dynamieke, veranderlijke karakter van recht ook moeilijk te begrijpen, aangezien waarden en normen niet alleen verschillen per gebied, maar ook in de tijd. Andersom is het ontbreken van een verband tussen recht en de in een samenleving geldende waarden en normen problematisch voor het rechtspositivisme.

In de wijsbegeerte is natuurrecht de aanduiding van een meer dan tweeduizend jaar bestaande wijze van denken over mens en maatschappij, die berust op de grondgedachte dat er een menselijke natuur bestaat en dat ook de samenleving berust op een natuurlijke ordening (zie ook Natuurwet).

In zijn lange geschiedenis, van de stoïcijnse filosofen via de grote middeleeuwse denkers en Hugo de Groot tot in onze dagen, vindt men bovenvermelde kenmerken steeds terug: of men nu geloofde in de immanente redelijkheid van de wereld, in het scheppingsplan van God of kortweg in het bestaan van regelmaat in de verschijnselen, altijd is de grondgedachte die van een onafhankelijk van de mens bestaande ordening in de wereld, die men door middel van deductieve redenering kan vaststellen.

Geschiedenis

Het natuurrecht is ontstaan uit het verzet tegen de Griekse tirannen. Tegenover de willekeur van de door hen uitgevaardigde wetten werden hogere wetten gesteld die voortvloeien uit de menselijke natuur en het wezen van het menselijk samenleven.

Bij de Grieken en de Romeinen was er vooral aandacht voor de 'grootste gemene deler' (Aristoteles). Later kwam er ook aandacht voor het natuurrecht als richtsnoer, met als kenbron de interne natuur van de mens (de Stoïcijnen).

In de late middeleeuwen kwam de nadruk meer te liggen op het natuurrecht als richtsnoer, met als kenbron de openbaring, waarbij de lessen van de openbaring geacht worden samen te vallen met die van de natuurlijke rede (Thomas van Aquino).

Verschillende 17e- en 18e-eeuwse filosofen en rechtsgeleerden legden de nadruk op het natuurrecht als richtsnoer, met als kenbron de rede die als autonoom werd beschouwd en niet per se hoefde samen te vallen met de openbaring (De Groot, Pufendorf, Thomasius, Wolff).

In de 19e eeuw keerde de geest des tijds zich tegen het natuurrecht (zie bijvoorbeeld Friedrich Carl von Savigny en de Historische School).

In het begin van de 20e eeuw was een opleving van natuurrechtelijke gedachten te zien, waarbij in de meeste gevallen wel het idee van een hoger en beter recht werd behouden, maar óf de absolute geldigheid werd prijsgegeven óf de kenbron werd verlegd van de rede naar het gemoed en de intuïtie (François Gény, Giorgio Del Vecchio).

De periode na de Tweede Wereldoorlog heeft opnieuw een bloei van natuurrechtelijke opvattingen gebracht, in het bijzonder in Duitsland. De ervaring hoezeer het positieve recht kon verworden tijdens de periode dat de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij en Hitler via een democratische weg aan de macht waren gekomen, heeft daarbij een grote rol gespeeld. Ook zij die de praktijk van homoseksualiteit, abortus en euthanasie verwerpen, kaderen dit vaak binnen het concept van het natuurrecht (bijvoorbeeld de moderne Rooms-Katholieke Kerk). Het moderne streven naar grotere gelijkheid en vrijheid voor alle mensen, evenals de hedendaagse strijd tegen de schending van de rechten van de mens, berust ook op natuurrechtelijke gedachtegangen.

Zie ook

Literatuur

  • Alexander Passerin d'Entrèves, Natural Law. An Introduction to Legal Philosophy, 1951, ISBN 9781138528710
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.