Mennonieten

De mennonieten of menisten, in Nederland meestal doopsgezinden genoemd, vormen de oudste nog bestaande "doperse" kerk. Tot het begin van de 20e eeuw bestonden de mennonieten in essentie uit twee groepen: doopsgezinden van Nederlands-Noord-Duitse afkomst en doopsgezinden van Zwitsers-Zuid-Duitse afkomst. De laatste groep werd in 1525 in Zürich opgericht.

Menno Simons

De mennonieten zijn rond 1540 genoemd naar de priester Menno Simons uit het Friese Witmarsum. Hij was een katholiek priester die zich bekeerde tot het anabaptisme. De Zwitserse mennonieten werden oorspronkelijk "Zwitserse broeders" (Schweizer Brüder) genoemd, maar namen later de naam Mennonieten over.

Met betrekking tot de hedendaagse mennonieten wordt steeds vaker een onderscheid gemaakt tussen de eerder conservatieve, zgn. 'etnische mennonieten', die rechtstreeks afstammen van de oorspronkelijke (Centraal-)Europese mennonieten en anderzijds de nieuwe, bekeerde mennonieten die sinds het begin van de 20e eeuw overal ter wereld voorkomen en van verschillende etnische oorsprong zijn. Deze laatste, eerder gematigde en progressieve groep zijn vooral in de ontwikkelingslanden erg in opmars. Beiden groepen onderscheiden zich op vlak van taal, cultuur en leefgemeenschap maar delen hun pacifistische levenswijze.

Geschiedenis

Protestantisme



in Nederland

..Stromingen

Lutheranisme
Lutheranisme
Vrijzinnig-Protestantisme
Vrijzinnig protestantisme
Midden-orthodoxie
Protestantse Kerk in Nederland
Modern-Gereformeerd
Voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland
Orthodox Protestantisme
Calvinisme
Gereformeerd protestantisme
Orthodox-protestantisme
Orthodox Gereformeerd
Orthodox-gereformeerden
Bevindelijk Gereformeerden
Bevindelijk gereformeerden
Evangelisch
Evangelisch Christendom

Ontstaan in Zwitserland

De Anabaptistische beweging begon in kringen rond Huldrych Zwingli (1484 - 1531) die de vroege Reformatie in Zwitserland leidde. In Zürich beoefenden Konrad Grebel, Felix Manz, George Blaurock en twaalf anderen op 21 januari 1525 de volwassen doop voor elkaar en daarna ook voor anderen. Deze Zwitserse beweging werd bekend als Zwitserse Broeders. Later werd echter de naam Mennonieten aangenomen.

Ontstaan in Nederland

Zwaar aangeslagen door de dood van zijn bij de bloedige belegering van het Oldeklooster van Bolsward omgekomen broer en radicale wederdoper Pieter Simons besloot Menno Simons, toen nog katholiek priester maar reeds geïnspireerd door de reformatoren Luther en Zwingli, in 1535 om zich definitief te bekeren tot de anabaptisme en alle geweld af te zweren.[1]

In dat zelfde jaar had een geradicaliseerd deel van de wederdopers ook al zware verliezen geleden bij wat hij noemde de Munstersche grouwelen. In februari 1534 waren revolutionaire Nederlandse doopsgezinden er samen met de lutherse burgerij in geslaagd om de macht over de Duitse stad Münster in handen te krijgen, ten koste van het katholieke stadsbestuur. De bedoeling was om, in afwachting van de spoedige wederkomst van Christus, desnoods met gewapend geweld, een 'Gods rijk' te stichten en allen die zich niet opnieuw lieten dopen uit de stad te verdrijven.

Op 24 juni 1535, na een jaar bloedige belegering van dit Nieuwe Jeruzalem, heroverden de verenigde legers van bisschop Frans van Waldeck, landgraaf Filips I van Hessen en andere machtige landsheren de stad en brachten de leidende wederdopers door marteling ter dood, waarna hun volgelingen vluchtten. Ook de pacifistische doopsgezinden, de zgn. Obbenieten, zo genoemd naar hun leider Obbe Philips en sinds 1540 onder leiding van Menno Simons mennonieten genaamd, werden niet alleen in Münster, maar ook in Vlaanderen, Holland en Friesland, zwaar vervolgd. Om daaraan te ontkomen migreerden velen halverwege de zestiende eeuw vanuit Vlaanderen en Nederland naar afgelegen gebieden in Oost-Europa.

Migratie naar Oost-Europa

Onder leiding van Dirk Philips werden vele tientallen landbouwcommunes gesticht. Vooral in de Weichseldelta en rondom de Hanzestad Danzig in de Poolse provincie 'Koninklijk Pruisen', die na 1772 als West-Pruisen bij het koninkrijk Pruisen werd gevoegd. Als uitzondering in het contrareformatorische Polen, waarin alleen het katholicisme was toegestaan, werd hen godsdienstvrijheid gegund en vrijstelling van dienstverlening aan de landbezitters gegeven. Dit was mogelijk omdat ze strikt vast hielden aan hun tradities en zich afgezonderd hielden van de katholieke bevolking. Ze bleven tot in de 19de eeuw een eigen taal, het Plautdietsch spreken als een mengsel van Nederduitse dialecten. Pas na 1772 namen ze de Hoogduitse bijbel in gebruik en pasten hun gesproken taal nog verder aan aan de verwante Nederduitse dialecten die in de omgeving werden gesproken. Ze werden door de Polen Weichselmennonieten genoemd. Toen West-Pruisen ten gevolge van de Eerste Poolse Deling in 1772 deel ging uitmaken van het Koninkrijk Pruisen verloren de mennonieten veertien jaar later, bij de troonsbestijging van Frederik Willem II, hun voorrechten omdat ze juridisch met de andere Pruisische staatsonderdanen gelijkgeschakeld werden. Dit betekende dat ze ook onder de militaire dienstplicht kwamen te vallen.[2]

In het Manifesto van juli 1763 nodigde tsarina Katharina de Grote kolonisten, met name uit de Duitse landen en Polen, en daaronder zeker ook mennonieten, uit om zich in het pas veroverde gebied ten noorden van de Zee van Azov, dus in het zuiden van de huidige Oekraïne te gaan vestigen. Degenen die deze uitnodiging aannamen gingen deel uitmaken van de kolonisten die later bekend zouden worden als Ruslandduitsers. Naast hen werden ook Grieken, Roemenen en Bulgaren geworven, omdat dezen met hun geloof dicht bij de Russen stonden. De hardwerkende mennonieten veranderden de woeste en verwaarloosde gronden van de steppes in vruchtbare landbouwgronden. Zuid-Rusland kreeg daardoor bekendheid als 'de graanschuur van Europa'.[3] De mennonieten vermeerderden zich snel en elke nieuwe generatie stichtte ook weer nieuwe kolonies, op het laatst breidden deze zich uit naar het westen van Siberië. Aan het einde van de 19de eeuw werden de bijzondere voorrechten (waaronder de vrijstelling van dienstplicht) voor de mennonieten in Rusland ingetrokken. Dat was voor een aantal van hen toen al aanleiding om naar Amerika te emigreren. Voor en in de Tweede Wereldoorlog werden de achtergebleven Ruslandduitsers en daaronder een restant van de mennonieten vanuit de Oekraïne naar Siberië gedeporteerd. De achtergeblevenen in West-Pruisen werden na de oorlog naar Duitsland uitgewezen toen hun woongebied door Polen werd geannexeerd. Een deel van de Oekraïne- en Siberië-mennonieten kon na de oorlog via Amerikaanse connecties naar Amerika emigreren, met name naar Paraguay. De laatsten die nog her en der in de Sovjet-Unie leefden konden na 1990 vrij emigreren en gingen voornamelijk naar Duitsland.[4]

Schisma en migratie naar Amerika

De rigoreuze mennonieten die zich in de 17de eeuw in Pennsylvania vestigden onder leiding van Jakob Amman kwamen uit Zwitserland en de zuidwestelijke gebieden van het Duitse Rijk, de Elzas inbegrepen. Daar had een groep puriteinse mennonieten zich in 1693 afgesplitst van de minder radicale mennonitische hoofdstroom. Amman's discipelen noemen zich amish, een eponiem van Amman. Vanuit Pennsylvania werden later in andere Amerikaanse staten en in Canada nieuwe kolonies gesticht.

Veel mennonieten zijn niet weggetrokken maar, onder de naam doopsgezinden, in de Nederlanden blijven wonen. Vooral in Noord-Holland en Friesland was lange tijd een vierde deel van de bevolking van de 'doperse' denominatie. Ze vormden lokale gemeenten van onopvallende, ijverige, zich buiten politiek en bestuur houdende gelovigen die het vaak tot welstand brachten en een belangrijk aandeel hadden in de bloei van de economie. Op den duur stapten velen over naar de dominante Hervormde Kerk. De doopsgezinde gemeenten in Nederland anno 2016 kenmerken zich door openheid en vrijzinnigheid, dit in contrast met veel mennonitische gemeenschappen elders in de wereld.

Wereldwijd waren er begin 21e eeuw circa 1,5 miljoen mennonieten.[5]

Geloofsleer

De kenmerken van de mennonitische beweging waren de totale scheiding van kerk en staat, de afwijzing van de kinderdoop, het weigeren van de eed, en de persoonlijke belijdenis van mondige mensen in plaats van het onderschrijven van de door de kerk vastgelegde teksten.[6] De doperse non-conformistische uitgangspunten riepen veel weerstand op. In de zestiende eeuw werden de dopers te vuur en te zwaard vervolgd. In die tijd zijn in Nederland zo'n tweeduizend dopers om hun overtuiging omgebracht. Nog steeds gelden bij Doopsgezinden de uitgangspunten van persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder lid of vriend van de gemeente. Doopsgezinden kennen geen ambtsdragers. De predikanten worden beschouwd als gewoon lid van de gemeente te midden van alle anderen. Respect voor elkaar en voor elkaars mening is normaal en ook betrokkenheid bij elkaar en de wereld, zonder dat dit tot beklemming leidt: er zijn geen meerderen en geen minderen. Een ander adagium in het kerkgenootschap luidt: niet moeten, maar mogen.

Uitdrukkingen

Menistenbruiloft (de beerput legen)[7] en menistenstreek of menistenleugen (een halve waarheid verkiezen boven de hele waarheid)[8] zijn oude volksuitdrukkingen. Een menistenzusje is een ingetogen vrouw, ofschoon de uitdrukking veelal sarcastisch voor het tegendeel gebruikt wordt.

Bekende mennoniet

Zie ook

Zie de categorie Mennonites van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.