Mango (soort)

De mango (Mangifera indica) of manga (Surinaams-Nederlands: manja, [ˈmaɲja], soms [ˈmaɲjə]) is de commercieel belangrijkste soort uit het geslacht Mangifera[1] en is na de banaan het belangrijkste fruit uit de tropen. De groenblijvende boom kan een hoogte van 40 m bereiken. De boom heeft een dichte, brede kruin. De afwisselend geplaatste bladeren zijn leerachtig, glad, glanzend, donkergroen, gaafrandig en hebben een ovale, toegespitste vorm. Het blad is 15–30 cm lang en tot 3,5 cm breed. De bladsteel is 2–6 cm lang. De eindstandige, vertakte bloeiwijzen kunnen tot 100.000, enkele millimeters grote, gelige of rozige bloemetjes bevatten. Van deze bloemen wordt maar een klein deel bestoven en rijpt een nog kleiner deel uit tot volwassen vruchten.

Mango
Boom met bloesem
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Malviden
Orde:Sapindales
Familie:Anacardiaceae (Pruikenboomfamilie)
Geslacht:Mangifera
Soort
Mangifera indica
L. (1753)
Afbeeldingen Mango op Wikimedia Commons
Mango op Wikispecies
Portaal    Biologie

De mango is een steenvrucht die in vorm varieert, afhankelijk van het ras. De vruchten zijn 5–20 cm lang, meestal asymmetrisch, ovaalvormig en vaak gekromd met aan het uiteinde een korte, brede tuit. Er bestaan echter ook rassen met bolvormige vruchten. De schil is tot 2 mm dik, glad en glanzend. Als de vrucht rijp is, kan deze groen, geel, oranje, rood of bontgekleurd zijn. Het rijpe vruchtvlees is zacht en sappig, geel van kleur en vezelig tot bijna vezelloos. De vrucht smaakt zoet-aromatisch en verspreidt een zoete geur. De smaak hangt ook af van het gehalte aan terpentijn, wat bij goede rassen laag is. Aan de hand van de geur is ook de rijpingsgraad betrouwbaar vast te stellen, want er zijn immers ook vruchten die rijp groen van kleur zijn. De steenpit is houtig en afgeplat en zit stevig aan het vruchtvlees vast. De pit wordt ook wel het 'visje' van de mango genoemd.

Rijpe vruchten worden als handfruit gegeten en onrijpe vruchten kunnen als groente worden bereid of worden ingelegd in zoetzure curry's. De bloesem van de mangoboom is ook eetbaar en levert bovendien een zoete honing. Het hout van de mangoboom kan worden gebruikt voor de fabricage van meubels.

De mango stamt waarschijnlijk uit de bossen in het noordoosten van India en Zuidoost-Azië, waar de mango in het wild voorkomt. In India zijn de vrucht en de boom heilig. De mango speelt een rol in de symboliek van het boeddhisme. Waarschijnlijk is de vrucht in de vierde en vijfde eeuw voor Chr. door Indiërs verspreid over Oost-Azië. In de 10e eeuw na Chr. hebben de Arabieren gezorgd voor verspreiding langs de Oost-Afrikaanse kust. De Portugezen namen de mango mee naar Brazilië aan het begin van de 18e eeuw. In 1742 werd de vrucht geïntroduceerd op Barbados en vervolgens op de andere eilanden in de Caraïben[2][3]. Sinds begin 19e eeuw wordt de plant wereldwijd in de (sub)tropen gekweekt, tot voor kort het meest noordelijk in Israël en Florida, maar de laatste decennia ook in Spanje en dan met name in de Costa Tropical (de kuststreek van de provincie Granada).

Mango bevat enzymen die eiwitten afbreken door de eiwitketens in stukjes te knippen. Mango is dan ook moeilijk met ijs, melk of vlees te combineren. Men blancheert mango daarom voor gebruik als mango in combinatie met zuivel of gelatine wordt verwerkt. Door dit blancheren worden de enzymen (proteasen) inactief.

Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Mango op Wikimedia Commons.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.