Louis Beyaert-Carlier

Louis Beyaert, meestal vermeld als Louis Beyaert-Carlier (Brugge, 10 augustus 1876 - Gent, 1952), was een Belgisch uitgever, schilder en Nederlandstalig en vooral Franstalig dichter en essayist in Brugge.

Levensloop

Carlier behoorde tot een familie van drukkers en uitgevers. Hij was een zoon van drukker Karel Beyaert (1848-1922) en van Marie Storie. Hij trouwde met Emma Carlier. Karel kreeg, als uitgever van vooral godsdienstig en theologisch werk, de titel pauselijk uitgever, die overging op zijn twee zoons, elk met een eigen uitgeversbedrijf, Louis Beyaert-Carlier en zijn oudere broer Jean Beyaert (1884-1938). Louis werd opgevolgd door zijn zoon Carl Beyaert (Brugge, 1905 - Luik, 1970).

Louis Beyaert publiceerde gedichten en essays. Hij behoorde tot het Brugse actieve, vooral katholieke, culturele leven. Hij verzorgde de kunstrubiek in het lokale Woensdagblad en was correspondent voor Nederlandse, Franse en Engelse tijdschriften.

Naast uitgever leidde hij een atelier van religieuze kunst, waar kruisbeelden en kruiswegen werden gemaakt evenals kopieën van religieuze beelden. Hij had lessen gevolgd aan de Brugse Academie, in de Gentse Sint-Lucasschool en bij de beeldhouwer Alfred Gilbert. Hij leverde illustraties voor het Liturgidsch Parochieblad en voor de publicaties van dom Gaspard Lefevre. Hij ontwierp een vijftigtal beelden van personages uit het Oud en het Nieuwe Testament en schilderde talrijke kruiswegen.

Zijn gedicht Bruges werd getoonzet door René Brancour, conservator van het Musée du Conservatoire in Parijs. De creatie vond plaats in Brugge in maart 1926.

In de jaren dertig werd hij een volgeling van Joris van Severen en werd tamelijk Nieuwe Ordegezind. Ook al kon men hem geen daden van collaboratie aanwrijven, werd hij bij de Bevrijding door het gepeupel gearresteerd en naar de gevangenis gebracht, waar hij korte tijd later uit ontslagen werd. Hij verliet Brugge en ging in Gent en Luik wonen.

Publicaties

  • Vijf dagen te Londen op het Eucharistisch Congres, 1910, verslag
  • Smaragden, 1918, poëzie
  • Pour le monument de l'Yser, 1919, essay
  • Per crucem ad lucem, 1925, poëzie
  • L'heure de la Flandre, 1926, poëzie, met een inleiding door Marcel Wyseur
  • Emile Verhaeren, l'homme, le poète, le citoyen, 1928, essay
  • Flori Van Acker, 1928, essay
  • Bruges, 1930, poëzie
  • Guido Gezelle et le Réveil Westflamand, 1930, essay
  • Les litanies de Notre Dame du Soir, 1931, poëzie
  • Thème sur la mort de la Reine Astrid, 1935, poëzie
  • Rubens, 1937, poëzie

Literatuur

  • Maurits VAN COPPENOLLE, Louis Beyaert-Carlier, in: Figuren uit het Brugsche, Brugge, 1936.
  • Fernand BONNEURE, Brugge Beschreven. Hoe een stad in teksten verschijnt, Brussel, Elsevier, 1984.
  • Fernand BONNEURE, Louis Beyaert-Carlier, in: Lexicon van West-Vlaamse schrijvers, T. I, Torhout, 1984.
  • Andries VAN DEN ABEELE, Drukkers en uitgevers te Brugge, 1800-1914, in: Brugs Ommeland, 2001.
  • Ludo SIMONS, Het boek in Vlaanderen sinds 1800, Tielt, Lannoo, 2013.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.