Lodewijk XVI van Frankrijk

Lodewijk XVI van Frankrijk (Versailles, 23 augustus 1754Parijs, 21 januari 1793) regeerde als koning van Frankrijk en Navarra van 1774 tot 1791 en daarna als koning der Fransen van 1791 tot 1792. Hij werd geschorst en gearresteerd na de Bestorming van de Tuilerieën tijdens de Franse Revolutie. Hij werd berecht door de Nationale Conventie, schuldig bevonden aan hoogverraad en geëxecuteerd door de guillotine op 21 januari 1793 als een ontheiligde Franse burger "citoyen Louis Capet". Hij is de enige koning van Frankrijk die geëxecuteerd werd.

Lodewijk XVI
1754-1793
Louis XVI door Antoine-François Callet in 1788
Koning van Frankrijk
Periode1774-1792
VoorgangerLodewijk XV
OpvolgerNationale Conventie
(titulair Lodewijk XVII)
VaderLodewijk Ferdinand van Frankrijk
MoederMaria Josepha van Saksen
DynastieBourbon

Zijn pogingen om het ancien régime te hervormen kenden een beperkt succes. Hij werd tegengewerkt door de geprivilegieerde standen (adel en geestelijkheid), en de parlementen, adellijke rechtbanken die de koninklijke besluiten moesten toetsen aan de soms ongeschreven "Fundamentele Wetten". Gedwongen door de financiële omstandigheden moest hij de Staten-Generaal samenroepen. In die - consultatieve - vergadering riepen de leden zich uit tot Grondwetgevende Vergadering en in een proces dat Franse Revolutie wordt genoemd, waarin de koning de regie verloor, en het grootste deel van zijn macht, vormden ze Frankrijk om tot een constitutionele monarchie. Een machtsgreep van de extremisten en de republikeinen in 1792 leidde tot afzetting, gevangenneming en doodstraf.

Jonge jaren

De toekomstige Lodewijk XVI werd geboren als Lodewijk August in het Kasteel van Versailles op 23 augustus 1754, als zoon van de Franse erfgenaam, de dauphin Lodewijk Ferdinand. Lodewijk Ferdinand was de enige zoon van koning Lodewijk XV en koningin Maria Leszczyńska. De vader van Lodewijk XVI stierf op de leeftijd van 36 jaar en werd nooit koning van Frankrijk. Lodewijks moeder was Maria Josepha van Saksen, de tweede vrouw van Lodewijk Ferdinand en dochter van Frederik Augustus II van Saksen, keurvorst van Saksen en koning van Polen als August III.

Lodewijk had geen gemakkelijke jeugd. Zijn ouders negeerden hem voor het grootste gedeelte en gaven de meeste aandacht aan Lodewijks oudere en knappere broer Lodewijk Jozef Xaverius, de hertog van Bourgondië. Zijn oudere broer stierf echter op 10-jarige leeftijd in 1761. Het verdriet dat zijn ouders hadden was erg groot. En ze vonden het beiden erg moeilijk om na de dood van Lodewijk Jozef, Lodewijk August de aandacht en liefde te geven die hij nodig had. Hij was een sterke en gezonde jongen, maar hij was wel erg verlegen. Hij groeide op als een slimme jongen en blonk vooral uit in vakken zoals Latijn, geschiedenis, geografie en astronomie. Naast Frans kon hij ook vloeiend Italiaans en Engels spreken. Ook had hij veel interesse in het maken van sloten. Hij ging ook graag jagen met zijn grootvader, koning Lodewijk XV en hij speelde graag met zijn jongere broers, Lodewijk Stanislas, graaf van Provence en Karel Filips, graaf van Artois.

Toen zijn vader stierf aan tuberculose op 20 december 1765, werd de elfjarige Lodewijk August de nieuwe dauphin van Frankrijk. Zijn moeder, die de dood van haar man nooit heeft kunnen verwerken, overleed ook aan tuberculose op 13 maart 1767. Lodewijk August en zijn twee jongere broers en twee jongere zusjes bleven achter als weeskinderen. Hij kreeg een strakke en zeer conservatieve opvoeding van Paul François de Quelen de la Vauguyon. Deze man werd gouverneur des Enfants de France (gouverneur van de Kinderen van Frankrijk). Paul François de Quelen was Lodewijks leraar vanaf 1760 tot aan zijn huwelijk in 1770. Hoe goed de bedoelingen van Paul François de Quelen ook waren, zijn lessen en opvoeding bereidden Lodewijk August niet voor op de taak die hij erfde in 1774 bij het overlijden van zijn grootvader. Lodewijks jongere zusjes waren: madame Marie Clothilde en madame Elisabeth. Marie Clothilde werd de vrouw van koning Karel Emanuel IV van Sardinië.

Huwelijk en kinderen

Koningin Marie Antoinette, in 1787, door Élisabeth Vigée-Le Brun.

Op 16 mei 1770 trouwde de vijftienjarige Lodewijk August met de veertienjarige Oostenrijkse aartshertogin Maria Antonia van Habsburg-Lotharingen, die na haar huwelijk bekend werd als Marie Antoinette. Zij was de jongste dochter van keizer Frans I Stefan van het Heilige Roomse Rijk en keizerin Maria Theresia. Bij het huwelijk werd een opera van Jean-Jacques Rousseau opgevoerd. De dauphin schreef aan Lodewijk XV in 1772 dat hij "van de dauphine zijn vrouw had gemaakt", maar ze bleven aanvankelijk kinderloos. Marie Antoinette leed daar erg onder. Het paar groeide naar elkaar en ze kregen uiteindelijk een zeer goede band. Nadat Lodewijk August een kleine operatie ondergaan had, werden uit het huwelijk vier kinderen geboren:

Zijn grootvader, koning Lodewijk XV, werd plotseling ziek op 27 april 1774. Op 4 mei werd de maîtresse van de koning, Madame du Barry, weggestuurd van Versailles. En uiteindelijk op 10 mei 1774 rond drie uur in de middag stierf de 64 jaar oude koning aan de pokken, waarna Lodewijk August koning werd op negentienjarige leeftijd als Lodewijk XVI. Zijn jongere broer, Lodewijk Stanislas, werd de erfgenaam van de Franse troon tot de geboorte van Lodewijks oudste zoon in 1781. Op 11 juni 1775 werd Lodewijk in de Kathedraal van Reims gezalfd en gekroond. Zijn vrouw werd niet gekroond , maar stond wel de gehele dienst aan zijn zijde.

Eerste jaren van zijn regering

Lodewijk XVI, 20 jaar oud

Het plotse overlijden van Lodewijk XV gebeurde op een inopportuun moment. Frankrijk had de Zevenjarige Oorlog verloren, tegen een steeds agressiever Engeland en Pruisen. Lodewijk XV was volop - en succesvol - aan het werken aan het financieel herstel, met de hulp van ministers Joseph Marie Terray en kanselier René Nicolas de Maupeou. De saboterende Parlementen, die probeerden de koning onder de voogdij van de adellijke rechterlijke macht te brengen, en die de belastinginning en de modernisering tegenwerkten (Lodewijk XV wilde de belastingen spreiden over alle Fransen, en een eind maken aan de fiscale privileges van de Kerk en de adel), waren net afgeschaft en vervangen door gewone rechtbanken. Niet meer gehinderd door de protesten van de Parlementen had Terray de financiën schoksgewijs onder controle gebracht - met een gedeeltelijk bankroet. Lodewijk XV was immens impopulair geworden.

De onervaren Lodewijk XVI beging meteen zijn eerste vergissing. Hij riep oud-minister Maurepas terug aan het hof. Maurepas, oneervol ontslagen en verbannen door Lodewijk XV, had geen ander politiek programma dan afrekenen met de nalatenschap van Lodewijk XV. Terray en Maupeou werden uitgeschakeld. De Parlementen werden weer ingesteld[1]. De verbitterde oud-magistraten werden uit hun ballingschap teruggehaald en begonnen opnieuw te saboteren en te werken aan het neerhalen van het absolutisme ten voordele van de adel. Lodewijk XVI werd dankzij deze maatregelen gevierd als een nieuwe Hendrik IV.

Onder Maurepas benoemde de koning een bekwame minister van Financiën ("contrôleur général des finances"), Anne Robert Jacques Turgot, die spoedig adel en kerk tegen zich in het harnas joeg met een aantal hervormingen. Turgot probeerde de belastingdruk af te wentelen van het volk naar de grondbezitters. Hij schafte de Gilden en Ambachten af en de corvee (gedwongen werk).[2] Hij stichtte de Caisse de l'Escompte, een voorloper van de Banque de France. Langzaam verminderde de staatsschuld. Turgot verzette zich - op financiële gronden - tegen een Franse interventie in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd. Hij liberaliseerde de graanhandel, echter op een ongelukkig moment: de misoogst van 1774 veroorzaakte schaarste die hem werd aangewreven. Ondiplomatiek en gehaat werd de bekwame Turgot twee jaar na zijn benoeming afgevoerd door Maurepas. De koning kon zijn minister niet overeind houden tegen een bijna unanieme oppositie van regering, hof en koningin, zeker niet omdat Frankrijk onvermijdelijk mee moest doen aan de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog, onder druk van de publieke opinie, en sterk door de nieuw uitgebouwde vloot.

De populaire controleur-generaal van financiën Jacques Necker leende enorme bedragen in plaats van de belastingen te verhogen.

Om de oorlog te financieren trad de belangrijkste opposant van Turgot aan, bankier Jacques Necker. Deze voerde een groot aantal kleine maatregelen door om de financiën te saneren, zoals het reduceren van de ‘venale’ (verkoopbare) ambten, die door de staat werden gecreëerd en verkocht, en eretitels, adeldom, of belastingsvrijstelling voor de bezitters opleverden. Necker’s prestige was groot genoeg om de kredietwaardigheid van de Franse Staat op te vijzelen. Achteraf bekeken een grote vergissing: de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland werd grotendeels door leningen gefinancierd. Nochtans was de oorlog bij de Fransen populair, en een financiering door belastingverhoging was wellicht geaccepteerd geweest. De enorme schuld legde een tijdbom onder de staatsfinanciën. Necker maakte ook vijanden: de slachtoffers van de bezuinigingen (de fermiers of uitbaters van de belastingen, de traditionele staatsfinanciers, het Hof). Zonder toestemming van de koning verdedigde hij zijn resultaten van 1781 in een Compte-rendu au Roi die hij liet drukken en uitgeven. Hij beweerde daarin dat het staatsbudget een overschot vertoonde (Necker rekende de uitzonderlijke oorlogsuitgaven weg), en gaf ook een kijk op de kosten van het hof. Door de uitgave van deze quasi-officiële fabeltjeskrant nam zijn populariteit nóg toe. Maurepas en de regering beseften dat ze met een oplichter te maken hadden. Toen het parlement in 1781 een van zijn hervormingen wegstemde, vroeg hij aan de koning de verbreking van het parlementair arrest, én zeggenschap over de financiën van Marine en Oorlog, plus een zetel in de Regeringsraad. De koning weigerde, waarop Necker zijn ontslag aanbood, tot grote consternatie van de publieke opinie. Hij liet zijn opvolgers, Joly de Fleury, d'Ormesson en daarna Charles Alexandre de Calonne, achter met de onmogelijke taak om de gigantische schuld op te ruimen.

Joly de Fleury maakte een eind aan de hervormingen, begon opnieuw ambten te verkopen, en legde nieuwe ‘tijdelijke’ belastingen op. D’Ormesson slaagde er niet meer in nieuwe belastingen te heffen. De historicus Eugene White argumenteert dat het stopzetten van de financiële hervormingen in 1781 een breekpunt was, en dat de geleidelijke verbeteringen van Terray, Turgot en Necker uiteindelijk de financiën zouden gesaneerd hebben[3].Calonne probeerde eerst een politiek van uitgaven in plaats van bezuinigingen, in de hoop de kredietwaardigheid te behouden. Hij durfde het bij zijn aantreden niet aan om een degelijke audit te eisen van Neckers geretoucheerde staatsboekhouding in de Compte-rendu au Roi. Later zou het enorme verschil op Calonne's conto geschreven worden.

Revolutie

Neckers opvolger, Charles-Alexandre de Calonne bleef met Neckers schuldenberg opgescheept

Niet alleen moest de economie er weer bovenop geholpen worden, ook de vrijheid en rechtsgelijkheid van de gewone burgers moesten worden bevorderd. Eind 1786 legden minister Calonne en Lodewijk XVI vergaande democratiseringsplannen voor aan een Assemblée des Notables, samengesteld uit leden van de hoge adel, die de plannen afwees. De fantasierijke Compte-rendu au roi van Necker kwam in de Assemblée steeds weer ter sprake: hoe kon men in zó'n korte periode in zó'n diep financieel gat gegraven hebben? Calonne werd voor verspiller en leugenaar uitgemaakt.

Calonne en de koning deden vervolgens indirect beroep op het volk, door het hervormingsplan te publiceren. Het volk bleef ijskoud voor de ideeën die het twee jaar later met geweld zou opeisen. Pogingen om kleinere hervormingen (vooral met betrekking tot de belastingen) voor het Parlement van Parijs (een adellijke rechtbank, die meende het Volk te vertegenwoordigen) door te drukken, mislukten en mondden uit in een eis om de Staten-Generaal samen te roepen. Het was duidelijk dat de koning zijn macht en prestige kwijt was. Een van zijn weinige medestanders, de graaf van Artois, zijn broer, werd zelfs in het Parlement bedreigd.

Ontgoocheld liet de koning zijn moderniseringsplannen varen: hij stuurde de Assemblée naar huis, gaf toe aan de druk om Calonne te ontslaan, en benoemde de aartsbisschop van Toulouse, Étienne-Charles de Loménie de Brienne, tot minister, met een beperkt en eerder aristocratisch programma. Geconfronteerd met voortdurende parlementaire protesten tegen de hervormingen, gaf ook Brienne toe en implementeerde een lapmiddel: nieuwe leningen, die het Parlement goedkeurde onder voorwaarde dat de Staten-Generaal bijeen werd geroepen. Brienne en de koning joegen adel, hof en kerk (en het volk) nog méér tegen zich in het harnas, onder meer door godsdienstvrijheid toe te staan en te korten op de ruime pensioenen van de hovelingen. De allang smeulende pamflettenoorlog brandde nog heviger los, waarbij de koning als een tiran werd afgeschilderd, en koningin Marie Antoinette als Madame Déficit ("Mevrouw Tekort") werd genoemd.

De koning gaf de hervormingen niet op. Met justitieminister Chrétien Guillaume de Lamoignon de Malesherbes slaagde hij erin het Parlement van Parijs te hervormen - terugdringen tot zijn rol als rechtbank - en legde opnieuw een juridische hervorming voor (onder meer de afschaffing van de martelingen). Ook werden de modaliteiten van de samenroeping van de Staten-Generaal voorgelegd: de burgerij (de derde stand) zou evenveel stemmen krijgen als de adel en kerk samen, en er zou samen gestemd worden - de burgerij zou dus aan de macht deelnemen. De hervorming stuitte op hevig protest van het volk, opgezweept door de oude parlementairen en de hoge adel. De kerk weigerde de koning de Vrijwillige Gift. De kredietwaardigheid van de staat verminderde drastisch. De staat kon zijn rekeningen niet meer betalen.

Uiteindelijk moest de koning Brienne de laan uitsturen ten voordele van de populaire financier Jacques Necker, de enige die de kredietwaardigheid kon terugbrengen. Necker was zó populair dat hij zijn comeback politiek duur liet betalen: voor Necker was het herstel van de rust een voorwaarde om de schuldencrisis op te lossen. Necker liet de Parlementen terugkomen en draaide de juridische hervorming volledig terug. Het volk was uitzinnig van vreugde over de terugkeer van het Parlement en verbrandde in de stad poppen die de nu ontslagen minister van Justitie Malesherbes voorstelden. De ontgoochelde en gedeprimeerde koning trok zich hoe langer hoe meer terug en liet de staatszaken vaak aan de koningin over.

In zijn grootheidswaan na de triomfantelijke terugkeer liet het adellijke Parlement zijn masker vallen: het bepaalde dat de Staten-Generaal volgens de regels van 1612 zou verlopen, de drie Standen gelijke vertegenwoordiging zouden krijgen, en apart zouden stemmen. Daardoor kwam de meerderheid opnieuw bij kerk (Eerste Stand) en adel (Tweede Stand) te liggen. Het volk was ontgoocheld en sommige parlementairen werden met stenen bekogeld. De koning trachtte de beslissing van het Parlement te verbreken door een nieuwe Assemblée des Notables samen te roepen. Maar ook daar spanden kerk en adel samen, en de samenstelling van de Staten-Generaal bleef ongewijzigd. Uiteindelijk deed de koning een derde poging: hij liet zijn regering zelf beslissen om de besluiten van het Parlement en de Assemblée des Notables naast zich neer te leggen, de vertegenwoordiging van de Derde Stand te verdubbelen, en liet zijn besluit gedrukt publiceren. Opvallend was de aanwezigheid van koningin Marie Antoinette in de regeringsraad. Het was nu duidelijk dat de koning mét de koningin alleen stonden aan de kant van het wispelturige volk en tégen zijn eigen hof, adel en kerk.

Hof, adel en kerk - nu allemaal vijanden van de koning - wachtten dus op de Staten-Generaal, die, naar ze hoopten in hun naïviteit, de koninklijke macht aan banden zou leggen en de oude adellijke feodale voorrechten in ere zou herstellen. De koning zelf hoopte op een oplossing van de patstelling met het Parlement, of de uitschakeling daarvan: toen Necker een parlementaire delegatie bij de koning introduceerde, zei die: "ik geef aan mijn Parlement geen antwoord; ik zal met de vertegenwoordiging van de Natie overleggen over de maatregelen voor het herstel van de orde en de voorspoed". Lodewijk wist dat de veranderingen die zouden komen fundamenteel zouden zijn, en dat de adellijke muiters van het Parlement daarin geen rol meer zouden spelen.

Opening van de Staten-Generaal op 5 mei 1789 in de Grande Salle des Menus-Plaisirs in Versailles.

Op 5 mei 1789 kwam de Staten-Generaal dan eindelijk samen. Spoedig verzandden de debatten in gekibbel over de manier waarop gestemd moest worden. De adel verzette zich tegen het samen stemmen. Bij verschillende gelegenheden werd de Derde Stand vernederd. De koning, gedeprimeerd (ook al door de dood op 4 juni van zijn oudste zoon Lodewijk Jozef), liet lang betijen en ging niet in op de rechtstreekse toenaderingspogingen van de Derde Stand. Nochtans was de koning op een toppunt van populariteit, en het zou volstaan hebben de hand te reiken aan de Derde Stand om een nieuw staatsbestel te creëren volgens zijn wens. Minister Charles Louis François de Paule de Barentin schermde de koning echter af van de afgevaardigden en de alliantie tussen koning en Derde Stand kwam er niet.

Toen het geduld van de Derde Stand op was, verloor de koning elke controle op de gebeurtenissen. De Derde Stand nodigde de twee andere standen uit om samen een Assemblée te vormen, en een meerderheid van de Eerste Stand, de geestelijkheid, ging hier op in, evenals enkele opportunisten uit de adel, zoals de hertog van Orléans. De koning (in rouw wegens het overlijden van zijn zoon) liet de zaal sluiten en kondigde een koninklijke zitting af. De nieuwe Assemblée Nationale interpreteerde, wellicht onterecht, de sluiting als een poging van de koning om de Assemblée op te heffen en verplaatste zich naar de kaatsbaan, waar de afgevaardigden op 20 juni een eed - de Eed op de Kaatsbaan - zwoeren dat ze niet uit elkaar zouden gaan vóór ze een Grondwet zouden hebben gestemd.

De koning in revolutionair Frankrijk

Uit de retoriek van de nieuwe Assemblée was meteen duidelijk dat er een nieuw staatsbestel gecreëerd was, waarin alle macht zich samenbalde in de Wetgevende macht. De Uitvoerende macht en de Rechterlijke macht waren vanaf nu ondergeschikt aan de Assemblée, die vond dat ze als vertegenwoordigers van de Natie een onbeperkte legitimiteit had. Het nieuwe bestel was helemaal anders dan het absolutisme van het ancien régime, waarin verschillende krachten (koning, parlementen, adel, Kerk, de onwrikbare fundamentele wetten) elkaar controleerden. Hier was een totalitair regime in de maak, dat door geen enkele macht in balans werd gehouden. In de Assemblée zouden retoriek, demagogie en opbod spoedig de haantjes aan de macht brengen. Wie het niet eens was met de luidst roependen, werd meteen als "vijand van het volk" beschouwd, hetgeen bijvoorbeeld afgevaardigde Joseph Martin-Dauch al van de eerste zitting mocht meemaken - toen hij de eed niet wilde zweren moest hij door een achterdeur vluchten om aan zijn collega's te ontkomen. Spoedig werd de misdaad van majesteitsschennis vervangen door die van natie-schennis. De Terreur vanaf 1792 was het eindstadium van deze onbeperkte macht.

Koning Lodewijk XVI

De geschokte koning sprak op 23 juni 1789 de vergadering toe: een mengsel van toegevingen en afkeuringen. Hij eiste dat de Standen weer apart zouden vergaderen. Maar de Assemblée wilde niet wijken. Tijdens de zitting kwam Necker niet opdagen, en na afloop vernam de koning dat Necker ontslag had genomen. Een woedende menigte kwam tot bij het paleis betogen, en de koningin nam het initiatief Necker te vragen op zijn beslissing terug te komen, wat deze dan ook deed, onder toejuichingen van het volk. Maar Necker kon de onlusten, die al maanden aan de gang waren, niet doen ophouden.

De koning verbeet de vernederingen. Hij wilde evenwel de orde herstellen en trok troepen samen rond Parijs. Maar in plaats van te wachten tot de troepen positie hadden ingenomen, ontsloeg hij Necker en een aantal andere ministers, en installeerde een kabinet van de harde lijn, onder baron Louis Auguste Le Tonnelier de Breteuil.

De voorafgaande jaren had de economische politiek van liberalisatie de economie sterk doen groeien. Net buiten de oude stadsmuren van Parijs (onder meer in de Faubourg Saint-Antoine) had zich een arm industrieel proletariaat gevestigd, dat in precaire toestand verkeerde, niet beschermd of geregeld door gilden en ambachten (want buiten de stadsmuren) en dat bereid was rellen te schoppen. Het was niet moeilijk voor agitatoren - onder meer wordt de hand van de hertog van Orléans vermoed - om het grauw op te zwepen tot gewelddaden. Vanaf het einde van de regering De Brienne waren er constant onlusten; tijdens de tweede termijn van Necker vrijwel permanent. De zeer strenge winter van 1788-’89 veroorzaakte een grote hongersnood in het land. Ook de oogsten van 1789 waren slecht, dus een nieuwe hongersnood werd gevreesd.

De rellen verergerden, en de troepen (die onder invloed van revolutionaire toespraken vaak verbroederden met het grauw) konden het gepeupel niet meester. Op 14 juli veroverde een menigte op geweld beluste relschoppers het Hôtel des Invalides - een wapenarsenaal - en maakte geweren en kanonnen buit. Zij trokken naar de Bastille om kruit te veroveren, en vermoordden de gouverneur van de Bastille Bernard-René de Launay, een officier, en de provoost op beestachtige manier. Hun hoofden werden op pieken gestoken (de Bestorming van de Bastille).

De staat stortte in elkaar: politiek, sociaal, economisch. Toen overal in het land onlusten uitbraken, plunderingen plaatsvonden, de belastinginners en koninklijke intendanten verjaagd of vermoord werden, had de Assemblée geen antwoord dan een reeks moties, die onder meer de belastingen illegaal verklaarden en de adellijke voorrechten afschaften. Voor de Uitvoerende Macht werden geen modaliteiten beslist: men bekommerde zich niet om de koning. Nogmaals werd een regering-Necker geïnstalleerd, maar Necker slaagde er niet in om geld te lenen. In plaats van met de koning samen te werken om de totale instorting te stuiten, bekommerden de afgevaardigden zich om belangrijkere dingen: zij stemden de Verklaring van de rechten van de mens en de burger. De Staat kon niet meer lenen noch belastingen heffen. Parijs had geen brood meer. De Assemblée stemde, onder voortdurend onderling ruziën, bedreigen, intimideren, de ene gewichtige beslissing na de andere. Het staatsapparaat om die beslissingen uit te voeren - bemand door de adel - was er niet meer. De adel was geëmigreerd naar de Oostenrijkse Nederlanden of de Duitse staten, al vanaf de val van de Bastille.

De broodtocht naar Versailles door de Parijse vrouwen, op 5 oktober 1789

Op 5 oktober van dat jaar werd vanuit Parijs een mars gehouden om "de bakker, de bakkersvrouw en het bakkerszoontje" op te halen en naar Parijs te brengen. Bedoeld werd dat de massa de koninklijke familie in Parijs wilde hebben. Men ging ervan uit dat als de koning in de stad was, er zeker geen hongersnood zou zijn. De mars van de vrouwen van Parijs (de meute bestond uit vrouwen van het gewone volk en mannen met jurken aan) begon naar Versailles. De koning negeerde edelen die aanboden om het volk onder de voet te lopen en liet niet op het volk schieten.

Toen de meute bij het paleis was aangekomen, werd de zeer explosieve situatie gesust door de markies De la Fayette (aanvoerder van de garde) en de groep besloot zich terug te trekken voor de nacht. Er waren wel afgevaardigden van de meute uitgenodigd om met de koning te praten over brood maar eenmaal in Versailles, overdonderd door de weelde van het paleis, konden deze afgevaardigden geen woord meer uitbrengen. Midden in de nacht kwam de groep toch weer terug en bestormde het paleis via een open gelaten hek. Er zijn aanwijzingen dat de Hertog van Orléans, Filips van Orléans (1747-1793), neef van de koning, maar diens grote vijand, voor de bestorming en het openlaten van het hek, verantwoordelijk was.

De groep drong het paleis binnen en moordde de Zwitserse garde uit. Doel was de koningin, Marie Antoinette, te doden. Doordat de garde de meute lang genoeg ophield, wist zij te ontsnappen. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op en de volgende dag verliet de familie en het hele hof het Kasteel van Versailles. Ze namen toen hun intrek in het Tuilerieënpaleis in Parijs.

Hoewel de Assemblée de koning beroofd had van vrijwel alle prerogatieven - hij leidde nog de Buitenlandse Zaken en benoemde de ministers, maar was niet eens hoofd van de administratie of het leger - werd het Lodewijk nog gegund een schitterende hofhouding te voeren, in het belang van Frankrijks prestige. Toen, een jaar na de bestorming van de Bastille, het hervormde leger een parade hield in Parijs (Fête de la Fédération), werd de koning uitzinnig toegejuicht. Machtiger dan een absolute vorst ooit was geweest, weer in de volksgunst, bevrijd van adel, Kerk, Parlement, hofintriges, en met minister Necker wanhopig machteloos en steeds minder populair, had Lodewijk de Assemblée kunnen afzetten. Graaf de Mirabeau raadde de koning aan naar Rouen uit te wijken en vandaar uit een verklaring te publiceren - een staatsgreep. De revolutionair Antoine Barnave schreef achteraf over de populariteit van de koning in 1790 "als de koning toen van de situatie geprofiteerd had, waren wij verloren geweest". De koning greep deze kans echter niet.

De Assemblée had veel geld nodig om uit de chaos te geraken, en vond dit uiteindelijk door de bezittingen van de Kerk te confisqueren. In afwachting van de geleidelijke en ordelijke liquidatie werd een Caisse gecreëerd die assignaten uitgeeft, papieren geld dat in feite een vordering is op de liquidatie van de kerkelijke bezittingen. Door te veel assignaten in omloop te brengen veroorzaakte de Assemblée een hyperinflatie. De kerk werd geherstructureerd en de priesters en bisschoppen moesten een eed van trouw aan de Natie zweren. Kloosterorden werden afgeschaft. Wie geen eed zwoer, mocht geen priesterambt uitoefenen. Kardinaal Bernis, ambassadeur in Rome, beïnvloedde de paus - tegen de wil van de koning - om elk vergelijk met Frankrijk onmogelijk te maken. De paus veroordeelde de nieuwe regeling in strenge termen en bracht daardoor de vrome Lodewijk XVI in gewetensnood. Toen deze probeerde tijd te winnen voor een vergelijk met Rome, werd hij door een woedende massa bedreigd. Het grauw werd steeds agressiever, opgezweept door agitatoren en de laster van de rioolpers. Toen de koning voor een uitje van de Tuilerieën naar het kasteel van Saint-Cloud probeerde te gaan, werd zelfs deze kleine verplaatsing tegengehouden door de bewapende massa. De Gardes-Françaises, die voor zijn veiligheid moesten instaan, sympathiseerden met het grauw en de koninklijke koets moest terugkeren. De koning was nu effectief gevangene in de Tuilerieën.

De vlucht, de oorlog en het einde van zijn regering

Blik op Varennes
De terugkeer van Lodewijk XVI met op de achtergrond een gebouw van Ledoux

In de winter van 1790-91, moegetergd door de extreme posities van de Assemblé en de bedreigingen van het volk, vatte Lodewijk een vluchtplan op. Hij wilde vanuit de citadel van Montmédy, vanuit een machtspositie, de Assemblée onder druk zetten om zijn posities te matigen (in het bijzonder de agressieve anti-kerkelijke elementen in de Assemblée) en een grondwettelijke, evenwichtige plaats te laten aan de Uitvoerende Macht - een constitutionele monarchie. Een belangrijke factor was overigens het overlijden in april 1791 van de graaf de Mirabeau, die de koning in het zadel wilde houden als hoofd van een constitutionele monarchie. In juni van dat jaar vluchtten Lodewijk en zijn familie incognito richting Montmédy, maar bij de plaats Varennes-en-Argonne werden ze door de postmeester Jean-Baptiste Drouet op de 21e ontmaskerd, tegengehouden en vernederd teruggevoerd naar Parijs. De rioolpers maakte gul gebruik van het incident om de haat tegen de koning aan te wakkeren.

De Assemblée was geschrokken en een monarchistische meerderheid kwam er uiteindelijk toe de koning een zekere plaats in het staatsbestel te geven, en toe te staan 1200 lijfwachten zelf te organiseren. De onder voogdijstelling van de clerus werd uit de grondwet geschrapt, maar bleef van kracht. In ruil voor deze aanpassingen accepteerde de koning uit vrije wil de Constitutie en werd constitutioneel monarch.

Er werden opnieuw verkiezingen gehouden en een Assemblée Législative trad aan. Een andere politieke configuratie. De adel werd vrijwel uitgewist. De Assemblée splitste zich op in een gematigde vleugel (feuillants), een deel "onbeslisten", de girondijnen, en de rabiate jacobijnen (montagnards, sansculotten). In de nieuwe assemblée was geen sympathie voor de koning. Girondijnen en jacobijnen streefden naar een nieuwe, republikeinse grondwet.

Voor de girondijnen was oorlog een oplossing. De financiële chaos (de hyperinflatie veroorzaakt door assignaten, het papiergeld) zou tijdelijk opzij kunnen gezet worden, de koning zou verdacht kunnen worden van collaboratie met de vijand en, in geval van veroveringen, zouden de veroverde gebieden geplunderd kunnen worden ten voordele van de staatskas. De koning was het niet eens, maar bood geen weerwerk tot het uiterste - hij rekende erop dat het chaotische Franse leger na een paar nederlagen zijn toevlucht tot hemzelf zou zoeken, opdat hij als sterke man de situatie zou redden.

Op 9 augustus 1792 maakten de Parijse sansculotten gebruik van de dreigende nadering van het Oostenrijkse leger om de burgemeester en het gemeentebestuur van Parijs af te zetten en te vervangen door een "Commune insurrectionnelle", een eerste deel van een gewelddadige staatsgreep. Op 10 augustus 1792 werden de Tuilerieën bestormd en geplunderd, waarna de koning en zijn familie in het oude Tour du Temple gevangen werden gezet. Het oproer was goed voorbereid: de gardes-françaises die het paleis moesten bewaken, keerden zich tegen de Zwitserse lijfwachten. De Commune had nu de macht daadwerkelijk in handen, en beschikte blijkbaar over de Gardes-Françaises. De Assemblée werd gedwongen de koning af te zetten (wat zij wettelijk niet kon doen, tenzij in een aantal grondwettelijk voorziene gevallen), zich te ontbinden en een nieuwe grondwetgevende vergadering, de Nationale Conventie, te doen verkiezen.

Gevangen in de Temple

de toren van de Temple in 1795.

De verkiezingen verliepen onder druk van bedreigingen en intimidatie (er werd niet geheim gestemd) door de extremisten: jacobijnen en girondijnen. De jacobijnen, sterk door de Parijse Commune van 1792 en de gardes-françaises, organiseerden massamoorden op gevangenen, wellicht om hun macht te tonen en door terreur de verkiezingen te winnen. Dat lukte ook: de girondijnen en de jacobijnen bleven in de Nationale Conventie over als enige politieke groeperingen, samen met een grote groep onbeslisten - de gematigde feuillanten waren verdreven. De voorheen extremistische girondijnen bevonden zich nu rechts van het (resterende) politieke spectrum.

In de middeleeuwse Tour du Temple werd de koninklijk familie uiterst streng bewaakt, en bovendien gepest en vernederd. Men mocht geen bezoek ontvangen of kranten lezen, en schrijfmateriaal werd afgenomen - op den duur ook scharen en messen. De familie bestond uit de koning, de koningin, haar schoonzuster Elisabeth, hun 14-jarige dochter Marie Thèrèse en de 7-jarige dauphin (kroonprins). De prinses van Lamballe, die de familie vrijwillig vergezelde in de gevangenis, werd na enige tijd verwijderd, en werd opgesloten in La Force, om vervolgens te worden verminkt en vermoord. Haar hoofd werd op een piek gestoken en zo naar de Temple gevoerd om de koningin te kwellen.

In december van dat jaar organiseerde de Nationale Conventie een schijnproces voor de koning, waarbij alle rechtsregels met voeten getreden werden. Jean-Christian Petitfils somt in Louis XVI (2005) de rechtsovertredingen op: de Convention trad op als onderzoeksrechter, aanklager én rechter; de deliberaties waren niet geheim (jouwend publiek op de tribunes, bedreigingen); het 'vonnis' was niet gemotiveerd; de meerderheid was niet de driekwart meerderheid die wettelijk was vastgelegd voor doodstraffen; er was geen hoger beroep mogelijk; de advocaten van de koning kregen slechts een paar dagen de tijd om hem te verdedigen; er werden geen getuigen gehoord; het was niet mogelijk diegenen die zich reeds vóór het proces voor schuld en veroordeling hadden uitgesproken te wraken. Bovendien kon men de constitutionele koning niets verwijten: de grondwet bepaalde dat de beslissingen van de koning door de verantwoordelijke ministers gedekt waren. Bovendien bepaalde de Verklaring van de Rechten van de Mens dat wetten niet retroactief konden worden toegepast (voor gebeurtenissen onder het Ancien Régime).
Een paar moedigen durfden de jacobijnen te trotseren. Afgevaardigde Jean-Denis Lanjuinais oreerde in het publiek: "Ik zie hier slechts gezworen vijanden van de koning, tegelijkertijd aanklager, getuige, jurylid en rechter, voor misdaden die jullie zélf begaan hebben". Bij deze gelegenheid werd de koning door de van gelijkheid bezeten revolutionairen aangeduid als "burger Louis Capet" (naar zijn afstamming van Hugo Capet). Marat had vlak voor het proces van de koning nog geregeld dat iedere afgevaardigde van de conventie naar voor zou moeten komen en zijn stem publiekelijk moest uitbrengen, wat de hoop van de gematigden in rook deed opgaan omdat twijfelaars nooit publiekelijk durfden te stemmen tégen de jakobijnen (de aanhangers van de jakobijnen hadden zich opgesteld op de tribunes en buiten de Conventie). De spelregels werden nóg eens aangepast toen het pleidooi van de advocaat van de koning, Raymond de Sèze, diepe indruk gemaakt had (men onthield vooral Ik zoek rechters in uw midden, ik zie slechts aanklagers.). Te diepe indruk: de Convention had dus tijd nodig om het pleidooi te vergeten en het vonnis, dat bij decreet van 6 december 1792 onmiddellijk na het pleidooi van de koning was voorzien, werd uitgesteld.

Op 16-17 januari 1793 stemde de Conventie vóór de doodstraf (met een kleine meerderheid van maar 10 stemmen). Voor waren onder anderen Jean-Paul Marat, Georges Danton, Maximilien de Robespierre; tegen stemden Nicolas de Condorcet (die uit principe tegen de doodstraf was, maar wél voor de schuld en de zwaarst mogelijke straf stemde), Jacques Pierre Brissot (bestreed eerst de doodstraf met redevoering, maar stemde uiteindelijk vóór de doodstraf met uitstel) en Thomas Paine. Het publiek - en zelfs Robespierre - was geschokt door het opportunisme van Lodewijk Filips van Orléans, lid van de koninklijke familie, die vóór de doodstraf stemde. De ex-koning vroeg drie dagen uitstel en op 18 en 19 januari werd met 380 tegen 310 stemmen besloten tégen opschorting van de doodstraf. Hij vroeg toestemming zijn familie te zien, en een biechtvader, zonder het bijzijn van ambtenaren. Dat werd toegestaan.

De onthoofding van de koning op de Place de la Révolution (voorheen Place Louis XV, nu Place de la Concorde), vóór de sokkel van het verwijderde standbeeld van Lodewijk XV.

De doodstraf werd op maandag de 21e op de Place de la Révolution (tegenwoordig Place de la Concorde) voltrokken met de guillotine. De 39-jarige Louis Capet werd 's ochtends om 9 uur in een glazen koets naar de gerechtsplaats gevoerd (de vernedering van de kar van de beul werd hem bespaard). Naast hem zat de burgemeester, tegenover hem twee biechtvaders. Er waren 50.000 militairen op de been om de stoet te bewaken. Bij het schavot aangekomen werd het hem niet toegestaan nog een redevoering te houden. Toen werden de trommels geroerd.[4] Zijn echtgenote Marie Antoinette onderging op 16 oktober hetzelfde lot.

Primair bronmateriaal is nauwelijks voorhanden. Tijdens de chaos die ontstond na de bestorming van de Tuilerieën (10 augustus 1792) werd het koninklijk paleis geplunderd. Daarbij zijn grote delen van de correspondentie, persoonlijke aantekeningen en dagboeken van Lodewijk XVI verloren gegaan. Tussen de ontdekking van de "ijzeren kast" met documenten en de bekendmaking daarvan lag een zekere tijd, waarin de revolutionairen de gelegenheid hadden om voor hun belastende documenten te doen verdwijnen (over corruptie) en mogelijk andere toe te voegen. De reeds overleden en in het Pantheon plechtig bijgezette Mirabeau kon dat niet: de verbijsterde revolutionairen konden lezen dat hij steekpenningen van de koning had ontvangen in ruil voor politieke steun.

Begraven

Monument voor Lodewijk XVI en Marie Antoinette door Edme Gaulle en Pierre Petitot uit 1830, in de Kathedraal van Saint-Denis

Lodewijk XVI werd meteen begraven in een kist op het kerkhof van de Madeleine, vandaag Square Louis XVI. Later, op 16 oktober 1793, werd ook de koningin op hetzelfde kerkhof begraven.

Tijdens de Restauratie liet Lodewijk XVIII het kerkhof onderzoeken en de stoffelijke overschotten opgraven. Zij werden plechtig bijgezet in de Kathedraal van Saint-Denis. Op de plaats van het oude kerkhof liet Lodewijk XVIII een boetekapel (Chapelle expiatoire) optrekken, die nog steeds bezocht kan worden. Op 21 januari wordt er traditioneel een gedenkmis voor de koninklijke familie gehouden. Ook in andere kerken herdenkt men de koning, vaak volgens de tridentijnse ritus en in aanwezigheid van traditionalisten en oude adel.

Van de leden van de Convention kwamen in de kort daaropvolgende tijd 70 door geweld om het leven (guillotine na een summier proces, zelfmoord op de vlucht, in de gevangenis, moord).[5]

Hoewel een aantal overblijvers een mooie carrière maakten onder Napoleon Bonaparte, bleef hun geluk niet duren: na de Restauratie werden verkiezingen gehouden die een overweldigende parlementaire meerderheid bezorgden aan de contrarevolutionairen, die vergelding zochten. Er werd een wettelijk kader gecreëerd voor de verwijdering van revolutionairen en bonapartisten uit het staatsapparaat. Een wet van 1816 verbande alle koningsmoordenaars uit Frankrijk.

Trivia

  • Bloed dat werd toegeschreven aan Lodewijk XVI is teruggevonden op een oud doekje dat bewaard werd in een uitgeholde sierpompoen. Op het doekje staan afbeeldingen van helden uit de revolutie en de tekst: "Op 21 januari dompelde Maximilien Bourdaloue zijn zakdoek in het bloed van Lodewijk XVI na diens onthoofding". De pompoen met doekje is al meer dan een eeuw in het bezit van een Italiaanse familie. In 2013 leidde de Leuvense geneticus Maarten Larmuseau via genetische genealogie af dat het bloed niet van Lodewijk XVI kon zijn[6][7], wat een jaar later ook via een volledige analyse van het genoom door het Institute of Evolutionary Biology uit Barcelona werd geconcludeerd[8] .

Voorouders

Voorouders van Lodewijk XVI van Frankrijk
Overgrootouders Lodewijk van Frankrijk (1682-1712)
∞ 1697
Maria Adelheid van Savoye (1685-1712)
Stanislaus Leszczyński (1677-1766)
∞ 1698
Catharina Opalińska (-)
August II van Polen (1670-1733)
∞ 1693
Christiane Eberhardine van Brandenburg-Bayreuth (1671-1721)
Keizer Jozef I (1678-1711)
∞ 1699
Amalia Wilhelmina van Brunswijk-Lüneburg (1673-1742)
Grootouders Lodewijk XV van Frankrijk (1710-1774)
∞ 1600
Maria Leszczyńska (1703-1768)
August III van Polen (1696-1763)
∞ 1719
Maria Josepha van Oostenrijk (1699-1757)
Ouders Lodewijk van Frankrijk (1729-1765)
∞ 1747
Maria Josepha van Saksen (1731-1767)
Voorganger:
Lodewijk Ferdinand
Dauphin van Frankrijk
1765-1774
Opvolger:
Lodewijk Jozef
Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Louis XVI of France op Wikimedia Commons.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.