Johanna W.A. Naber

Johanna Wilhelmina Antoinette Naber (Haarlem, 25 maart 1859 - Den Haag, 30 mei 1941) was een Nederlands feministe en schrijfster van talrijke historische studies.

Johanna Naber
Naber omstreeks 1898.
Algemene informatie
Volledige naamJohanna Wilhelmina Antoinette Naber
BijnaamRechlindis (pseudoniem)
GeborenHaarlem, 25 maart 1859
OverledenDen Haag, 30 mei 1941
Nationaliteit Nederland
BeroepFeministe, schrijfster

Biografie

Naber was het tweede kind en de oudste dochter van rector en latere hoogleraar in de Griekse en Romeinse letteren en oudheden Samuel Adrianus Naber (1828-1913) en Anna Elizabeth L'Honoré (1830-1915). Twee van haar broers waren de Utrechtse hoogleraar Romeins Recht Jean Charles Naber (1858-1950) en de maritiem historicus Samuel Pierre l'Honoré Naber (1865-1936). Vanaf 1870 groeide ze op in Amsterdam na de benoeming van haar vader aan het het Atheneum Illustre (vanaf 1876: Gemeentelijke Universiteit). In 1876 behaalde ze haar HBS-diploma, en vervolgens nog verscheidene akten: voor hulponderwijzeres (met een aantekening Frans en Engels), voor Fraaie Handwerken van de afdeling Kunstnaaldwerk van de Rijksschool voor Kunstnijverheid en een akte van de eerste Kook- en Huishoudschool.

Nabers eerste werken betroffen naald- en borduurwerk (1887, 1901) maar al snel legde zij zich toe op historische werken, waarbij vrouwelijke (vorstelijke) personen vaak haar onderwerp waren, naast later vrouwen die een belangrijke rol in de emancipatie van de vrouw gehad hadden. Wat dat laatste betreft, publiceerde zij ook enige In memoriams van vriendinnen van haar.

In 1896 meldde Naber zich aan voor de organisatie van de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid, die in 1898 zou worden gehouden ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina; tien jaar later publiceerde zij daarover een gedenkboek.

In 1898 werd ze ook lid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK), waarvan ze later hoofdbestuurslid werd. In 1904 werd ze lid van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, en was mede-organisator van het congres dat de bond in 1908 in Amsterdam hield. In 1914 richtte ze het tijdschrift De Nederlandsche Vrouwengids op, waarin artikelen verschenen over uiteenlopende vrouwenvraagstukken. In 1918 werd Johanna Naber, hoewel ze geen academische graad bezat, als eerste vrouw lid van het dagelijks bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

Van 1917 tot 1922 was ze presidente van de Nationale Vrouwenraad en van daaruit ook betrokken bij de Internationale Vrouwenraad.

In 1921 werd ze in de gemeenteraad van Amsterdam gekozen voor de Vrijheidsbond, een liberale partij. Na het bereiken van het vrouwenkiesrecht in 1919, en de staatkundige gelijkstelling van de vrouw aan de man in 1922, ging Naber ervan uit dat de vrouwenbeweging nu niet meer nodig zou zijn. In de jaren dertig kwam zij op dit standpunt terug. In 1910 had ze al gestreden tegen een wetsvoorstel om gehuwde vrouwen uit te sluiten van betaald werk en nu bleek dat opnieuw nodig.

Door eigen historisch onderzoek kende Naber het belang van het bewaren en beschikbaar stellen van historisch materiaal als brieven en dagboeken. Samen met Rosa Manus en Willemijn Posthumus-van der Goot richtte ze in 1935 het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging op, waaruit het huidige Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis is voortgekomen.

Bibliografie

  • Rechlindis: Handleiding bij het kunstnaaldwerk. Haarlem, 1887.
  • Kracht in zwakheid. 2 delen. Amsterdam, 1890-1892.
  • Naast de kroon. Renata van Frankrijk. Haarlem, 1897.
  • [co-auteur] De vorstinnen van het huis Van Oranje-Nassau. Haarlem, 1898.
  • De borduurkunst. Haarlem, 1901.
  • Het College van curatoren der Stads Armen Scholen (1797-1860) en de Openbare Werk- en Leerschool voor Meisjes te Amsterdam. Amsterdam, 1901.
  • Prinsessen van Oranje en hare dochters in Frankrijk. Haarlem, 1901.
  • Oude en nieuwe kantwerken. Haarlem, 1903.
  • Geschiedenis van Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk, Juli 1810-November 1813. Haarlem, 1904.
  • De sociale beteekenis van het feminisme. Rede. [Z.p., 1906; rede uitgesproken op de Algemeene Vergadering van den Nationalen Vrouwenraad van Nederland, gehouden op 25 en 26 april 1906, te Groningen]
  • Van de revolutie tot de restauratie. Madame Campan, Eugénie de Coucy, Letizia Ramolino. Haarlem, 1906.
  • Na tien jaren, 1898-1908. Herdenking der Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Groningen, 1908.
  • Prinses Wilhelmina, gemalin van Willem V, prins van Oranje. Amsterdam, 1908.
  • Wegbereidsters. Elizabeth Fry, Florence Nightingale, Josephine Butler, Priscilla Bright Mac Laren. Groningen, 1909.
  • Carolina van Oranje, vorstin van Nassau-Weilburg, 1743-1787. Haarlem, 1910.
  • De peetmoeders van prinses Juliana, Juliana van Stolberg en Louise de Coligny. Amsterdam, 1910.
  • In memoriam van Florence Nightingale. Groningen, [1910].
  • De gehuwde ambtenares. Hoofdartikelen (.....) uit de "Nederlander" (...) en Conclusies (...) uit de brochure naar aanleiding van het Wetsontwerp-Heemskerk (...). [Z.p.], 1910.
  • De school en het wetsontwerp tot regeling van de positie van vrouwelijke rijksambtenaren en onderwijzeressen bij het openbaar lager onderwijs, die in het huwelijk treden. Amsterdam, 1910.
  • De opleiding onzer meisjes en het rapport van de Staatscommissie voor de reorganisatie van het onderwijs. Groningen, [1911].
  • Onze inlijving bij Frankrijk (Juli 1810 - Nov. 1813). Amsterdam, 1911.
  • Elizabeth Wolff-Bekker 1738-1804 en Agatha Deken 1741-1804. Haarlem, 1912.
  • De plaats van het Vak-onderwijs in het Rapport van de Aaneenschakelings-Commissie. [Z.p.], 1912.
  • Joan Melchior Kemper, 1776-1824. Haarlem, 1913.
  • Is het streven naar vrouwenkiesrecht van christelijk standpunt te veroordelen?. Middelburg, 1913.
  • Wat de tegenstelling 1813-1913 op onze tentoonstelling den vrouwen van Nederland te zeggen heeft. Groningen, [1913] [Rede uitgesproken op 3 mei 1913, in de congreszaal van de tentoonstelling "De vrouw 1813-1913"].
  • Levensbericht van Anna van Hogendorp, 1841-1915. [Z.p.], 1915.
  • Van onze oud-tantes en tantes. Haarlem, 1917.
  • Paul Rabaut, 1716-1794 . Haarlem, 1917.
  • Het leven en werken van Jeltje de Bosch Kemper . Haarlem, 1918.
  • Prinsessen van Oranje in Duitschland . Haarlem, 1920.
  • Fredrika Bremer (1801-1865) naar hare brieven. Haarlem, 1921.
  • Vrouwenleven in Prae-Reformatietijd. Bezegeld door den marteldood van Wendelmoet Claesdochter . 's-Gravenhage, 1927.
  • Margaretha Wynanda Maclaine Pont. Haarlem, 1929.
  • Correspondentie van de Stadhouderlijke Familie 1777-1820. 5 delen. Den Haag, 1930-1936.
  • Wereldbond voor vrouwenbelangen en gelijk staatsburgerschap. Amsterdam, 1931.
  • Wat heeft het feminisme der Nederlandsche vrouw gebracht? Wat mag het daarom van deze verwachten? . 's-Gravenhage, 1931.
  • Familie-correspondentie van Johan Willem Anton Naber, in leven Referendaris bij de Afdeeling Geneeskundigen Dienst van het Departement van Oorlog, Ridder in de Orde De Nederlandsche Leeuw, loopende 1819-1876. [Z.p., 1936.
  • Onbetreden paden van ons koloniaal verleden, 1816 - 1873 : naar nog onuitgegeven familie-papieren. Amsterdam, 1938.
  • Wat dunkt U van den modernen jongen man?. 's-Gravenhage, 1938.
  • Samuel Pierre l'Honoré Naber Schout bij Nacht t.t. naar de correspondentie met zijn ouders, loopende 1880-1913. ['s-Gravenhage, 1939].

Literatuur

Zie ook

Zie de categorie Johanna Naber van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.