Jan de Greef
Leven en werk
De Greef kwam in aanraking met de bouwkunst via zijn oom, de bouwmeester-timmerman J. van Dalen. Als 'pensionnaire' van koning Lodewijk Napoleon studeerde hij bij Percier en Fontaine in Rome en had zodoende een grondige kennis van de klassieke architectuur. Ook volgde hij lessen bij de kunstschilder Martinus Schouman en later ook nog aan het Dordtse tekengenootschap Pictura.
Tussen 1816 en 1820 bekleedde De Greef de functie van 'architect des konings paleizen'. In deze functie ontwierp hij onder meer het interieur van de grote balzaal en de achtervestibule van Paleis Noordeinde en de uitbreiding van Paleis Soestdijk. In 1820 volgde hij Abraham van der Hart op als stadsarchitect in dienst van het 'stads-fabriekambt' van Amsterdam (Amsterdam kent dan ook een Jan de Greefstraat). Als zodanig was hij belast met de bouw van het Paleis van Justitie en de inrichting van het Entrepotdok en woonde hij met zijn gezin aan de Timmertuin in Amsterdam. In 1827 ontwierp De Greef, in het kader van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, een op de Nieuwmarkt in Amsterdam op te richten kathedraal, die echter nooit werd gebouwd.[1]
Zijn zoon, Bastiaan de Greef, later ook stadsarchitect van Amsterdam, noemde zich uit eerbied voor zijn vader Bastiaan de Greef Janszoon.
Werken
Enkele van zijn werken zijn:
- Paleis Noordeinde (grote balzaal en de achtervestibule) (1817)
- Paleis Soestdijk
- Grote Kerk in 's-Hertogenbosch (1818-1821)
- Paleis van Justitie (1825-1829)
- Entrepotdok
Zie ook
Bronnen
Noten en referenties
|