Indusbeschaving

De Harappabeschaving, Harappacultuur of Indusbeschaving was een beschaving uit de bronstijd in het zuiden van Azië (ca. 3200-1900 v.Chr.), die zich kenmerkte door de bouw van strak geplande steden. De belangrijkste vindplaatsen zijn gelegen in de vlakte van de Indus en haar zijrivieren, thans in Pakistan en het noordwesten van India, maar er zijn tot in Centraal-Azië en het Arabisch Schiereiland nederzettingen bekend. De belangrijkste archeologische vindplaatsen zijn Harappa en Mohenjodaro in Pakistan.

Indusbeschaving
Gebied van de Indusbeschaving met de belangrijkste steden
RegioNoordwesten van Zuid-Azië
PeriodeBronstijd
DateringVroeg-Harappa 3200-2600 v.Chr.
Hoog-Harappa 2600-1900 v.Chr.
Post-urbaan Harappa 1900-1000 v.Chr.
TypesiteHarappa
Andere sitesMohenjodaro
Voorgaande cultuurMehrgarh
Volgende cultuurVedische tijd
Portaal    Archeologie
Opgegraven ruïnes van Mohenjodaro.

Behalve de strakke planning kenmerkt de Harappacultuur zich door het vrijwel afwezig zijn van sporen die op een heersende elite duiden, de handel met het westen van Azië door scheepvaart en een schrift dat vooralsnog niet ontcijferd is. Al even raadselachtig is het verdwijnen van de beschaving gedurende een relatief korte periode, waarin de bewoners de steden achterlieten en veel van de culturele ontwikkeling verloren ging. Vanwege de aanwezigheid van het Dravidische Brahui in Beloetsjistan is wel geopperd dat de bewoners van deze steden mogelijk een voorloper van de Dravidische talen spraken.[1] Later onderzoek heeft echter aangetoond dat de Brahui pas relatief laat vanuit het zuiden naar hun huidige woonplaats gemigreerd zijn. De taal van de Indusbeschaving blijft dus vooralsnog onbekend.

Er zijn enkele aanwijzingen dat de late Harappacultuur overlapte met de komst van de eerste Indo-Ariërs naar het zuiden van Azië. Waarschijnlijk zaten er enkele eeuwen tussen het verdwijnen van de steden en het ontstaan van de Veda's, de heilige teksten van de Indo-Ariërs (op zijn vroegst rond 1600 v.Chr.). De Harappabeschaving werd pas ontdekt in de jaren twintig van de 20e eeuw en is vrijwel alleen uit talloze archeologische opgravingen bekend; daarnaast zijn er slechts enkele verwijzingen in Sumerische inscripties, waarin de bewoners van de Indusvallei "Meluhha" worden genoemd.

Algemeen

De Indusbeschaving is na haar val zeer lang in de vergetelheid geweest, tot haar herontdekking in de jaren twintig van de 20e eeuw. Zij is nochtans samen met die van Mesopotamië en het Oude Egypte een van de eerste hoogontwikkelde beschavingen ter wereld.[2]

Verspreiding van de tot nu toe verrichte 1052 opgravingen van de Indusbeschaving

Mesopotamië en Egypte hadden wel iets eerder steden dan de Indusbeschaving, maar daar staat tegenover dat de Indusbeschaving het grootste verspreidingsgebied had. Er zijn tot op heden 1052 archeologische vindplaatsen bekend, waarvan er meer dan 140 aan de oevers van de wadi Ghaggar-Hakra liggen. Deze rivier had volgens sommige hypothesen vroeger het hele jaar door water en bevloeide het landbouwgebied van de Indusbeschaving.

De meeste andere vindplaatsen liggen in het dal van de Indus en haar zijrivieren. Maar ook meer naar het westen heeft men vondsten gedaan, tot aan de grens met Iran toe, en in het oosten tot aan Delhi, in het zuiden tot in de Maharashtra en in het noorden tot de Himalaya. Daar vallen dan talloze steden onder, zoals Dholavira, Ganweriwala, Harappa, Lothal, Mohenjodaro en Rakhigarhi. Op het hoogtepunt van de beschaving bestond de bevolking wellicht uit meer dan 5 miljoen mensen.[3]

Er was ooit een uitgebreid overzees handelsnetwerk, planmatige stedenbouw, met gemeenschappelijke infrastructuur als riolering en watertoevoer[2]. De ruime bakstenen huizen met verdiepingen hadden hun eigen badkamer. Handel en nijverheid waren per bedrijfstak in wijken ingedeeld. Deze beschaving kende reeds het schrift, al is het nog niet ontcijferd, en ook de wetenschappelijke en medische kennis stond er op een opmerkelijk hoog peil.[4] Er zijn evenwel geen grote monumenten gevonden die op een geestelijke of wereldlijke macht wijzen.

Ontdekking en opgravingen

De ruïnes van Harappa zijn het eerst beschreven in 1844 door Charles Masson in zijn Narrative of Various Journeys in Balochistan, Afghanistan and The Panjab, maar lange tijd ontging de betekenis daarvan iedereen. In 1857 gebruikten de Britse autoriteiten bakstenen van de ruïnes van Harappa bij de aanleg van de Oost-Indische spoorlijn tussen Karachi en Lahore.

In 1912 werden zegels uit Harappa met toen nog onbekende symbolen ontdekt door J. Fleet, en dit gaf de aanzet tot een opgravingcampagne onder Sir John Marshall in 1921/22, wat leidde tot de ontdekking van een tot dan toe nog volkomen onbekende beschaving. Tegen 1931 was er al een groot deel van Mohenjodaro blootgelegd; er volgden nog kleinere campagnes zoals die van Mortimer Wheeler in 1950. Na de opsplitsing van Brits-India in 1947 raakte het gebied van de Indusbeschaving verdeeld over Pakistan en India. De invloed van Britse archeologen duurde nog even voort onder Aurel Stein, maar werd spoedig gedeeld met de Indiase archeoloog Nani Gopal Majumdar en de Duitse archeoloog Michael Jansen.

Ondanks de vele en opvallende vondsten blijven er nog veel vragen onbeantwoord; vermoedelijk is slechts zo'n 10% opgegraven van wat de moeite waard is. Het schrift is nog steeds niet ontcijferd, omdat teksten (als het teksten zijn) slechts in brokken van enkele symbolen tegelijk zijn overgeleverd, en men weet niet of er een verband is met het Brahmischrift, ook al lijkt dit tegenwoordig minder waarschijnlijk. Er zijn wel verhalen te vinden in de Sanskritische literatuur van de Veda's over de Arische invasies tussen circa 1700 en 1300 v.Chr. Hierin wordt verhaald van veldslagen met een oorspronkelijke bevolking, maar er zitten geen aanknopingspunten bij met wat nu bekend is geworden over de Indusbeschaving.

Er blijven in ieder geval drie cruciale vragen onbeantwoord:

  • omtrent de middelen van bestaan voor zulke grote bevolkingsconcentraties;
  • omtrent de oorzaak van het betrekkelijk snel weer verdwijnen van deze beschaving vanaf 1900 v. Chr.;
  • omtrent de taal die zij spraken en hoe zij zichzelf noemden.

Geschiedenis

Vrouwelijke figurine uit Mehrgarh

De Harappacultuur in enge zin duurde van ca. 2600-1900 v.Chr. Maar de Indusbeschaving, inclusief de voorafgaande en daaropvolgende culturen, Vroeg-Harappa en Laat-Harappa, bestond van de 33e eeuw v.Chr. tot de 14e eeuw v.Chr.

Volledige historische tijdlijn van de regio, ter referentie
6500 v.Chr.(onzekere datering) Merhgarh oudste ontdekte nederzetting van de Indusvallei
2600 v.Chr.hoogcultuur begint: stadsplanning, kanalisatie
1800 v.Chr.ondergang der Indusbeschaving
1500 tot 600 v.Chr.Arische invasies, Vedische Tijd
500 v.Chr.begin van boeddhistische Gandharacultuur, ca. 1000 jaar
711 n.Chr.eerste islamitische invloed
1526 tot 1761Mogolrijk, bloei van de Islam op het Indiase subcontinent
1859 tot 1947Britse heerschappij
vanaf 1947Opdeling in de staten India en Pakistan

Voorlopers

Voorafgaand aan de Indusbeschaving waren er de eerste landbouwculturen van Zuid-Azië ten westen van het Indusdal, in de heuvels van de Beloejistan. Noordoost-Beloejistan staat met Afghanistan in verbinding door passen over de Toba Kakarvlakte. Valleien aan de Makrankust komen op de Arabische Zee uit. Via deze doorgangswegen stond Beloejistan in contact met West-Azië en maakte het deel uit van de zogenaamde "neolithische revolutie", in de Vruchtbare Sikkel rond 9000 tot 6000 v.Chr.

De bekendste site van deze cultuur is Mehrgarh, in de uitlopers van de Brahuiheuvels. Zij dateert uit de jaren 7000-6500 v.Chr., en is gelegen op de westelijke oever van de rivier de Bolan, circa 30 kilometer van de stad Sibi. De eerste boeren domesticeerden hier het graan en verschillende dieren, onder andere runderen.[5] Het pottenbakken kwam er tegen 5500 v.Chr. in gebruik en luidde het "tijdperk van regionalisering" in.[6] Er wordt aangenomen dat de bewoners van Mehrgarh naar het vruchtbare Indusdal migreerden toen Beloejistan door klimaatveranderingen in een woestijn veranderde.[7] De Indusbeschaving ontwikkelde zich op deze technologische basis en verspreidde zich over de alluviale vlakte van wat thans de Pakistaanse provincies van de Sindh en de Panjâb zijn.

Omstreeks 4000 v.Chr. verscheen in dit gebied een oorspronkelijke regionale cultuur, Pre-Harappa genoemd, die deze naam kreeg omdat de sites ervan in de eerste lagen van de steden van de Indusbeschaving zijn teruggevonden. Handelsnetwerken verbonden deze cultuur met de verwante aangrenzende regionale culturen en met de leveranciers van grondstoffen (waaronder lapis lazuli en andere materialen, zoals de stoffen waar kralen voor halssnoeren van werden gemaakt). In deze periode werden door de dorpelingen talloze soorten groenten gedomesticeerd, waaronder erwten, sesamzaad, dadels en katoen, evenals dieren zoals de waterbuffel.

Opkomst van de beschaving

Typerend is dat zich rond 2600 v.Chr. enkele Pre-Harappanederzettingen ontwikkelden tot steden met duizenden inwoners, voornamelijk landbouwers. Er volgt een integratieproces dat de regionale verschillen wegwerkt tot in meer dan 1000 kilometer van elkaar verwijderde plaatsen.[8] Deze verandering was zo plotseling dat de eerste onderzoekers aanvankelijk meenden dat zij het gevolg was van een verovering van buitenaf of van een migratie. Maar intussen hebben archeologen bewezen dat deze verandering uitging van de eraan voorafgaande Pre-Harappacultuur zelf. Deze abrupte verandering was namelijk het gevolg van een doordachte, geplande en gewilde hervorming. Zo heeft men kunnen vaststellen dat op een aantal plaatsen waarschijnlijk een hele stad met de grond gelijk werd gemaakt om op basis van een vooraf gemaakt plan een nieuwe stad te kunnen bouwen. Van eerdere nederzettingen was dan niets meer te vinden. Een voorbeeld van die aanpak is Mohenjodaro. De Indusbeschaving wordt om die reden dan ook als de eerste beschaving beschouwd die een stadsplanning heeft uitgewerkt.

De geschiedenis van de Indusbeschaving wordt ingedeeld in "era’s" en in "periodes".[9] De Vroeg-Harappa-, (Rijp-)Harrapa- en Laat-Harappaperiode heten in het "era"-jargon resp. "regionalisering", "integratie", en "lokalisatie". De regionaliseringsfase begint in de neolithische Mehrgarh II-periode.

Tijdsindeling van de Indusbeschaving
Datum bereik Fase Era
5500-3300 Mehrgarh II-VI Regionalisering
3300-2600 Vroeg-Harappa
3300-2800 Harappa 1 (Ravifase)
2800-2600 Harappa 2 (Kot Dijifase, Nausharo I, Mehrgarh VII)
2600-1900 Rijp-Harappa Integratie
2600-2450 Harappa 3A (Nausharo II)
2450-2200 Harappa 3B
2200-1900 Harappa 3C
1900-1300 Laat-Harappa (Cemetery H-cultuur) Lokalisering
1900-1700 Harappa 4
1700-1300 Harappa 5

Vroeg-Harappa – ontstaan

Terracotta boot in de vorm van een stier, met vrouwenfiguren. Kot Diji fase (2800-2600 v.Chr.).

De ontwikkeling van landbouwgemeenschappen leidde vanaf het 4e millennium v.Chr. tot aaneengroei in grotere nederzettingen.

De Vroeg-Harappa-Ravifase, genoemd naar de naburige rivier de Ravi, duurde van ca. 3300-2800 v.Chr. Zij is verwant met de Hakrafase, die is aangetroffen in de meer naar het westen gelegen vallei van Ghaggar-Hakra. Ze gaat vooraf aan de Kot Dijifase (2800-2600 v.Chr., Harappa 2), genoemd naar de noordelijke site van Sindh nabij Mohenjodaro. Enkele van de belangrijkste ontdekkingen in deze Ravifase hebben te maken met het schrift. De vroegste voorbeelden van het Indusschrift dateren uit deze periode. Daarmee wordt het begin van het schrift in Zuid-Azië in ongeveer dezelfde tijd geplaatst als die van het oude Egyptische en Mesopotamische schrift.[10]

De bloeiperiode van de vroegere dorpsculturen wordt vertegenwoordigd door Rehman Dheri en Amri. Kot Diji (Harappa 2) vertegenwoordigt op zijn beurt de fase die uitmondde in Rijp-Harappa, met de typische "citadel", een centraal gelegen sterk verhoogd plateau of dorpsplein dat wijst op een centraal bestuur en op een verbeterde levenskwaliteit van het stadsleven. Een andere stad van dit niveau werd gevonden in Kalibangan in India aan de rivier de Hakra.

De aparte regionale cultuur die hier opkwam wordt Vroeg- of Pre-Harappa genoemd. Handelsnetwerken verbonden deze cultuur met de verwante aangrenzende regionale culturen en met de ver weg gelegen vindplaatsen van grondstoffen zoals lapis lazuli.

Rijp-Harappa – bloei

Tegen 2500 v.Chr. waren de Vroeg-Harappagemeenschappen veranderd in stedelijke centra. Tot dusver zijn er zes van zulke stedelijke centra ontdekt, waaronder Harappa, Mohenjodaro en Dicki in Pakistan, samen met Gonorreala, Dokalingam en Mangalore in India. In totaal zijn er meer dan 1052 stadscentra en nederzettingen gevonden, vooral in de wijdere omgeving van de Gagar-Florence en haar zijstromen.

Rond 2500 v.Chr. was de streek door de irrigatie totaal veranderd.

Laat-Harappa – verval

Gedurende 700 jaar was de beschaving van de Indusvallei welvarend. Kunstenaars en handwerkslieden maakten prachtige en kwalitatief goede producten. Maar even plotseling als zij was opgekomen is deze beschaving ook in verval geraakt en vergaan. Tegen 1900 v.Chr. zijn er de eerste tekenen van verval. De steden liepen leeg. De achterblijvers raakten ondervoed. Honderd jaar later, rond 1800 v.Chr., zijn de meeste steden helemaal verlaten. De gouden tijd van handel met Iran lijkt voorbij tegen 1700 v.Chr. Dat is ook het moment waarop vermeldingen van handel met het oosten uit de Mesopotamische teksten verdwijnen.

De grote agglomeraties van Oost-Turkmenistan (Altyn-tepe en Namazga-tepe) werden verlaten en de grote metropolen van de Indusvallei raakten in verval. In de regio van de Indusbeschaving nam het regionalisatieproces weer toe met het verdwijnen van de karakteristieke elementen van de Harappa-eenheid: schrift, zegels, en gewichten. Maar toch overleefden veel elementen tijdens het 2e millennium v.Chr. in de oostelijke en zuidelijke gebieden van de regio. De thans bekende archeologische gegevens maken het aannemelijk dat de materiële cultuur die als Laat-Harappa is geclassificeerd tot minstens 1000-900 v.Chr. heeft voortgeduurd en deels in de tijd samenviel met de Painted Grey Ware en misschien de vroege NBP-cultuur.[11] Archeologen benadrukken dat er een continue reeks culturele ontwikkelingen is "die de twee zogenaamde hoofdfasen van urbanisatie in Zuid-Azië verbinden".

In de daaropvolgende eeuwen verdween, in tegenstelling tot wat met de gelijktijdige Mesopotamische en Egyptische beschavingen gebeurde, de herinnering aan de Indusbeschaving. In feite is het Indusvolk niet echt verdwenen. Na de instorting van hun indrukwekkende beschaving duiken er regionale culturen op waar, in wisselende intensiteit, de invloed van de Indusbeschaving in terug te vinden is. Waarschijnlijk is er ook gedeeltelijke migratie naar het oosten geweest, richting de Gangesvlakte. Wat verdween was dus niet een volk, maar een materiële cultuur: steden, schriftsysteem, commercieel netwerk en ten slotte de kennis die er de intellectuele grondslag van was.

Klimaatverandering is een mogelijke natuurlijke oorzaak van de neergang van de Indusbeschaving. Het klimaat werd er duidelijk kouder en droger vanaf 1800 v.Chr.

Een cruciale factor was misschien ook het verdwijnen van grote delen van het rivierensysteem Ghaggar-Hakra. Klimaatverandering of een tektonische gebeurtenis kan bronnen en loop ervan naar de Gangesvlakte hebben verlegd, al bestaat er twijfel over deze laatste verklaring. Massale uitwijking van delen van de bevolking, om allerlei redenen, kan ertoe leiden dat de "kritische massa", nodig voor het onderhoud van een beschaving, in korte tijd verdwenen is, zodat het achterblijvende deel de cultuur niet kan op peil houden.

De Sarasvatî

Invallen van oorlogszuchtige volken in het noordwesten van India worden evenmin uitgesloten als mogelijke oorzaak van het plotse verdwijnen van de Indusbeschaving. De Swatcultuur van Noord-Pakistan werd als eerst mogelijke kandidaat voor de vroege vestigingen van Indo-Ariërs in het subcontinent beschouwd. Door vestiging van andere volkeren zou er een breuk zijn gekomen in de handelsbetrekkingen met andere landen.

Een mogelijke verklaring voor de instorting van deze beschaving is de hypothese van de Indo-Arische invasie in Noord-Indië. De Indo-Ariërs bevonden zich rond 2000 v.Chr. in Bactrië. Zij waren het in ieder geval die het Sanskriet naar India brachten, of dit nu op vreedzame wijze gebeurde of niet. Indirect zouden zij echter de destabilisatie van de Indussteden al hebben teweeggebracht alvorens zich tegen 1700 v.Chr. definitief in India te vestigen.[12]

Vroeg twintigste eeuw werd deze migratie in de vorm van een Arische invasiehypothese geformuleerd, en toen de Indusbeschaving in de jaren twintig werd ontdekt, werd het samenvallen van haar instorting, precies met de tijd van de veronderstelde invasie, gezien als een onafhankelijke bevestiging daarvan. In de woorden van archeoloog Mortimer Wheeler: staat de Indo-Arische oorlogsgod Indra "terecht" voor de vernietiging. Maar het is verre van zeker dat de instorting van de Indusbeschaving het gevolg was van een "Indo-Arische invasie", als die er al geweest zou zijn. Waarschijnlijker lijkt het tegendeel: de Indo-Arische migratie als gevolg van de ineenstorting, vergelijkbaar met wat met het Romeinse Rijk gebeurde tijdens de invallen van ‘barbaarse’ volkeren aldaar bij de Volksverhuizingen. Dit maakt het ook acceptabeler dat de adoptie van Indo-Arische talen het gevolg was van geleidelijke culturele mengeling van de Cemetery H-mensen (waarschijnlijk Dravidiërs en Indo-Ariërs), eerder dan van acute invasie.

In India wordt de Indusbeschaving zelf als Arisch gezien. Uit DNA-onderzoek van botten blijkt dat de bevolking op zeker moment uit zowel Ariërs als Dravidiërs bestond.

Geografische ligging

De Indusbeschaving strekte zich uit van Belujistan tot Gujarat, met een opwaartse uitbreiding naar de Punjab, van het oosten van de Jhelum tot Rupar aan de Suttej. Kustplaatsjes waren er van Sutkagan Dor aan de Iraanse grens tot Lotha in Gujarat.

Spreiding en voornaamste sites van de Indusbeschaving (huidige staatsgrenzen in het rood). Zie hier voor een meer gedetailleerde kaart.

Naast de westelijke staten van India omvatte de Indusbeschaving ook het grootste deel van het huidige Pakistan. Er is een archeologische vindplaats aan de Oxus in Shortughai in Noord-Afghanistan,[13] evenals in Alamgirpur aan de Hindon, slechts 28 km van Delhi.[14]

Er is ook de betwiste aanwijzing voor een thans opgedroogde rivier die parallel met de Indus naar het oosten liep. Droge rivierbeddingen overlappen met het Hakrakanaal in Pakistan en de seizoensrivier Ghaggar in India. Meer dan 500 archeologische vindplaatsen die tot de Indusbeschaving behoorden, zijn langs de Ghaggar-Hakra en haar zijstromen ontdekt[14]. In tegenstelling hiermee werden slechts 100 dergelijke plaatsen aan de Indus en haar zijrivieren gevonden.[15] Bepaalde geleerden menen dat dit een hoofdrivier was gedurende het vierde en derde millennium v.Chr. en dat het de Sarasvati uit de Rig-Veda is geweest. Sommigen zijn dan ook voorstander om de Indusbeschaving de "Sarasvati-Sindhu-beschaving" te noemen.[16] De meeste archeologen betwisten deze visie echter, omdat volgens hen de oude rivier ten laatste tijdens het Mesolithicum verdween en enkel een seizoensrivier was tijdens de Vedische beschavingsperiode toen de tekst werd opgesteld.

Steden

Archeologische overblijfselen van het afvoersysteem van de wasruimte in Lothal.

Er blijkt duidelijk een gesofisticeerde en technisch geavanceerde stadscultuur aanwezig in de Indusbeschaving. De kwaliteit van gemeentelijke stadsplanning duidt op kennis van zaken zowel op gebied van stadsplanning als gemeentelijk bestuur, met hoge prioriteit voor hygiëne. Er is uitgegaan van een rationeel stratenrooster en de huizen waren beschermd tegen lawaai, geurhinder en inbraak.

De tendens tot stadsplanning van de Indusbeschaving is duidelijk herkenbaar in de grote kolonies en steden. Het stadsleven is daar in twee zones verdeeld:

  • een typisch aarden platform dat de eerste archeologen "de citadel" noemden,
  • een lager gedeelte, "benedenstad" genoemd, samengesteld uit de huizen, met ateliers en magazijnen, nauw aaneengesloten, maar gescheiden door een netwerk van straten en lanen met vaste breedtes die duidelijk volgens een precies plan zijn aangelegd. Dit patroon is op alle locaties te herkennen.

De hoofdgebouwen waren opgetrokken in baksteen, gebakken of gedroogd, volgens een precies standaardpatroon. Er werd in het hele gebied een decimaal stelsel voor maten en gewichten toegepast. De dichtst bevolkte steden telden tot 30 000 inwoners.

In Harappa, Mohenjodaro en op de site van Rakhigarhi, de meest bekende en waarschijnlijk ook dichtst bevolkte steden van deze beschaving, omvatte de stadsplanning het eerst bekende systeem ter wereld voor afvalwater behandeling. In de stad werd water uit waterputten gehaald. In de huizen was een sanitair vertrek voorzien en het afvalwater werd naar overdekte riolen geleid die de hoofdstraten volgden. De huizen waren slechts toegankelijk via binnenhoven of kleine straatjes, waardoor men zich van eventuele geurhinder verwijderd hield.

De rol van de zogenaamde "citadel" is nog steeds onderwerp van discussie. In tegenstelling tot de gelijktijdige beschavingen van Mesopotamië en Egypte werd hier geen enkele structuur van monumentale afmeting gebouwd, en niets schijnt te wijzen op de aanwezigheid van een tempel of paleis. Er is dus ook geen materieel bewijs voor het bestaan van een koning, legers of priesters. Bepaalde structuren worden evenwel geïdentificeerd als opslagzolders, wat op landbouwoverschotten wijst, een teken van bloei van dit stadsleven.

In Mohenjodaro, de best bewaarde site, heeft men in de "citadel" het "grote bad" ontdekt. Dit lijkt op een rechthoekig zwembad omgeven door galerijen, wat op de aanwezigheid van een publiek bad lijkt te wijzen. Twee symmetrische trappen geven toegang tot het bassin, waarvan de stevigheid verzekerd wordt door met bitumen gecementeerde voegen. De ommuring van het bassin lijkt niet op een behoefte aan defensie te wijzen, maar eerder op bescherming tegen weer en wind, temperatuur, en eventueel mogelijke springvloed.

De benedenstad wordt gevormd door regelmatig op oost-west en noord-zuid georiënteerde straten. De huizen hebben een oppervlakte van 50 tot 120 m². Ze hebben een verdieping met toegang via een binnentrap. Sommige hebben een eigen waterput, andere worden van water voorzien door openbare putten. De huizen hebben een badkamer, waarvan het afvalwater door een af hellende riool wordt verwijderd die naar een straatput leidt.

De wijken van Mohenjodaro zijn herhaaldelijk volgens hetzelfde basisstramien herbouwd. Telkens werden kanalisatiesysteem en dat van de putten heraangelegd, wat lijkt te wijzen op het bestaan van een openbare dienst. Geen enkel van de in Mohenjodaro en Harappa aanwezige gebouwen kan evenwel als een tempel of paleis worden beschouwd. Er is geen spoor te vinden van een overwicht van een koninklijke of priesterlijke kaste. De meest voorkomende afbeelding is evenwel die van een gebaard personage wiens kledij versierd is met klavermotieven. Zonder dat daarvoor werkelijke redenen zijn, wordt dit personage vaak beschouwd als de "priester-koning van Mohenjodaro".

De meeste inwoners van de steden lijken handelaars of handwerkslieden te zijn geweest, die in welbepaalde wijken woonden naargelang hun beroepsactiviteit. Materialen afkomstig uit verre streken werden bij het maken van zegels, geglazuurde stenen kralen (faience) en andere objecten gebruikt. De zegels dragen afbeeldingen van dieren en godheden, en inscripties. Sommige rolzegels werden gebruikt om kleiafdrukken te maken, maar hadden waarschijnlijk ook nog andere gebruiksdoelen. De ontdekking van dergelijke zegels tot in Mesopotamië getuigt van verre overzeese handelsbetrekkingen.

Ook al zijn sommige huizen groter dan andere, toch geven de steden een indruk van egalitarisme met een uitgebreide middenklasse samenleving, waar alle huizen gelijkelijk toegang hadden tot zuiver water en een afwateringssysteem. Dit systeem was veel geavanceerder dan wat men tegenwoordig in stadswijken in het Midden-Oosten aantreft, en in sommige gebieden van het moderne Pakistan of India. De geavanceerde architectuur van de Harappa's blijkt uit hun indrukwekkende zeewerven, graanzolders, warenhuizen, bakstenen terrassen en beschermmuren. De massieve "citadels" van de Indussteden boden bescherming tegen overstromingen of invallen en waren groter dan de meeste ziggoerats in Mesopotamië.

Economische activiteiten

Het dok van Lothal, met een kanaalopening om water in de rivier te laten stromen, waardoor een stabiel waterpeil wordt gehandhaafd.

De economie van de Indusvallei lijkt zeer sterk aan handel gekoppeld te zijn geweest, zowel te land als ter zee. Dit werd mogelijk door een grote sprong in het gebruik van transportmiddelen:

  • de kar die door buffels werd getrokken, zoals men ze vandaag nog steeds in heel Zuid-Azië tegenkomt
  • het inzetten van boten, zij het eerst nog vrij eenvoudige.

Het afzetgebied voor ambachtelijke producten van de Indusbeschaving, waarin een commercieel netwerk werd geïntegreerd, was enorm. Het liep deels over Afghanistan, Noord- en Midden-India, en streken die grensden aan Perzië en Mesopotamië.

Vanaf de tweede helft van het 4e millennium v.Chr. wordt op Sumerische kleitabletten de bevestiging aangetroffen voor commerciële uitwisseling van goederen tussen de Indusvallei en de Arabische Golf. Ze verwijzen naar een oriëntaalse handel met het verre land van "Meluhha" – verwant aan het Sanskriet woord "mleccha", niet-Ariër – dat op de Indusbevolking lijkt te duiden. Dit is meteen ook de enige aanwijzing die we hebben om aan te nemen dat dit volk deze naam gebruikte voor zichzelf of zo genoemd werd door anderen. Talloze voorwerpen van het Industype (kruiken, stempels, stenen gewichten) zijn op de Golfsites gevonden in een gebied dat met Dilmun wordt aangeduid, en dat in deze Mesopotamische teksten als tussenschakel voor de handel met "Meluhha" geldt.

Aan Harappa gelieerde vestigingen verrezen op aanzienlijke afstand van de Indusvallei, zoals in Shortuga, aan de Oxus (Noord-Oost Afghanistan), in Sutkagon-dor (grens tussen Pakistan en Iran), of Lothal in Gujarat. Uitgebreide agglomeraties ontwikkelden zich eveneens in Zuid-Turkmenistan (Altyn-depe, Namazga-depe), waar contacten zijn aangetoond met Belujistan sinds het 5e millennium.

Landbouw

Er is enigszins gebrek aan informatie over de aard van het landbouwsysteem. Maar enkele speculaties lijken acceptabel. Het beschavingsgebied van de Indusvallei moet zeer productief zijn geweest. Er moeten voedselreserves zijn gemaakt om tientallen miljoenen stadsbewoners te kunnen voeden die niet in het landbouwproductieproces betrokken waren, tenminste niet op primaire wijze.

De landbouw moet zich op de reeds aanzienlijke technische vooruitgang van de Pre-Harappacultuur hebben gebaseerd, waaronder het gebruik van karren. Het lijkt aannemelijk dat de vruchtbare alluviale gronden, die na de jaarlijkse overstromingen achterbleven, werden bewerkt, maar dit lijkt nog geen afdoende verklaring voor de hoeveelheid voedsel die aan de behoefte van stadsbewoners moest voldoen. Toch zijn er geen sporen van irrigatie, alhoewel deze door de frequente overstromingen en catastrofes kunnen zijn uitgewist.

De hypothese van het hydraulisch despotisme in verband met het verschijnen van stedelijke beschavingen van een staat lijkt niet op te gaan in het geval van deze bepaalde Indusbeschaving. Die hypothese stelt dat enkel steden kunnen ontstaan als irrigatiesystemen toelaten om aanzienlijke voedseloverschotten voort te brengen. Het uitwerken van deze systemen impliceert dan de opkomst van gecentraliseerde en despotische machten die in staat zijn het sociaal statuut van duizenden inwoners op te heffen en ze als slaven te gebruiken om hun natuurlijke werkkracht te exploiteren.

Het lijkt moeilijk deze hypothese te kaderen in wat bekend is over de Indusbeschaving, die geen enkel bewijs levert van koninklijke macht, van aanwezigheid van slaven, van mobilisatie door dwangarbeid en zelfs geen verloningssysteem op basis van geld.

Men denkt vaak dat intensieve landbouw indijking, afdamming en kanalen vereist. Deze veronderstelling is hier echter gemakkelijk weerlegbaar: in heel Azië produceren rijsttelers aanzienlijke overschotten door middel van rijstvelden in terrasvorm op de heuvelflanken. Dat systeem biedt geaccumuleerd werk over meerdere generaties zonder dat het enige vorm van slavernij zou inhouden. Misschien werd dit soort strategie hier in werking gesteld.

Handel en transport

De boten die men ook op zee gebruikte waren meestal kleinere platbodems, mogelijk met een zeil, vergelijkbaar met die welke nu nog op de Indus varen. Maar er zijn ook aanwijzingen voor intense zeevaart. In Lothal hebben archeologen bijvoorbeeld een zeekanaal aangetroffen dat in verbinding stond met een kunstmatige aanleghaven.

Tegen het midden van de Harappafase was er een uitgebreid maritiem handelsnetwerk uitgebouwd tussen de Harappabeschaving en die van Mesopotamië, met veel transacties door handelstussenpersonen van Dilmun (huidige Bahrein en Failaka in de Perzische Golf).[17] Dergelijke zeehandel op lange afstand werd mogelijk met de innovatieve ontwikkeling van houten schepen, uitgerust met een enkele mast die een zeil van geweven banden stof droeg.

De welvaart die aan de ontwikkeling van de Elamitische stadstaten ten grondslag lag, was niet alleen het gevolg van de grote vruchtbaarheid van Susiana maar ook van het belang dat dit gebied had als doorvoergebied tussen het Tweestromenland (Mesopotamië) en de Indusvallei.

Gebruiksvoorwerpen

Er zijn talloze zegels in steatiet gevonden (in totaal zo'n 4200 waaronder meer dan 2000 in Mohenjodaro). Ze dragen inscripties in een pictografisch schrift dat meer dan 400 tekens telt.

Zegels uit de Induscultuur (British Museum)

De zegels zijn vaak versierd met een eenhoorn, maar ook zeboes, buffels, tijgers, olifanten, krokodillen enz. Andere zegels stellen mythologische thema's voor, waar een man (of vrouw?) met hoornvormig kapsel een centrale rol in speelt. Deze verschijnt in een boom waarvoor zich een ander individu ter aarde werpt. Soms wordt hij in lotushouding voorgesteld zoals een yogi en omgeven door dieren. Dit verklaart waarom sommigen er ook een afbeelding van proto-Shiva in de hoedanigheid van Pashupati, "vader van het gedierte" van maken.

De keramiekproductie heeft een utilitair karakter, met stereotype recipiënten. De okerkleurigepottencultuur strekte zich uit van Rajastan tot de Gangesvlakte.

De kleifiguurtjes zijn meer gediversifieerd: vrouwen die baren of die huishoudelijke taken doen, stieren ingespannen aan karren, zijn er bij massa’s gevonden.

Metaal werd gebruikt voor de fabricage van wapens en scheermessen, evenals van beeldjes, zoals de bronzen danseres van Mohenjodaro.

Wetenschappelijke kennis

De cultuur van dit rijk was gebaseerd op meerdere vormen van kennis en kunde. Evenals in Egypte en Mesopotamië waren er ongetwijfeld waarnemingsposten en technieken voor het bestuderen van de loop van sterren en planeten, aan de hand van welke gegevens onder meer de tijd kon worden gemeten, zodat de seizoenen konden worden bepaald, en de komst van mogelijke overstromingen. Dergelijke gegevens waren van groot belang voor het onderhouden van de landbouw. We treffen dit ook in het oude Egypte aan, waar de tijd van de Nijlvloed op die manier kon worden voorzien, en de nodige maatregelen konden worden genomen met het oog op het nieuwe landbouwseizoen.

Meetkunde

Harappa gewichten gevonden in de Indus-vallei.

De bevolking van de Indusbeschaving bereikte grote meetnauwkeurigheid op gebied van lengte, massa en tijd. Ze waren zowat de eersten die een uniform gewichtenstelsel ontwikkelden. Hun metingen waren uiterst precies. De kleinste onderverdeling, die op een ivoren schaal uit Lothal gegraveerd staat, was ca. 1,704 millimeter, en is daarmee de kleinste decimale indeling die ooit op een schaal uit het Bronstijdperk werd aangetroffen. Harappa-ingenieurs volgden het decimale stelsel voor alle praktische aangelegenheden, zelfs het meten van massa, zoals aan het licht kwam door hun hexaëdervormige gewichten.

De afmetingen van de bakstenen hadden de perfecte verhouding 4:2:1 en ook daarvoor werd het decimaal stelsel gebruikt. Gewichten waren gebaseerd op eenheden van 0.05, 0.1, 0.2, 0.5, 1, 2, 5, 10, 20, 50, 100, 200, en 500, met elke eenheid van gewicht die ongeveer 28 gram woog, vergelijkbaar met de Engelse ounce of de Griekse uncia, en kleinere objecten werden in vergelijkbare verhoudingen gemeten met eenheden van 0,871.

De maten en gewichten van Kautilya’s Arthashastra zijn dezelfde als die welke in Lothal gebruikt werden.[18]

De wetenschappelijke kennis werd door de ingenieurs van deze beschaving toegepast in de planmatige stadsarchitectuur, met riolering en watertoevoer, en in de bouw van havens en zeewaardige schepen.

Aardrijkskunde

Een unieke Harappaanse uitvinding was een instrument om secties van de horizon in azimut te meten, en een getijdendok. Bovendien ontwierpen de Harappanen nieuwe technieken inzake metallurgie. Zij produceerden koper, brons, lood en tin. De ingenieurskunst van de Harappanen was frappant, vooral de bouw van dokken na een zorgvuldige studie van de getijden, golven en stromingen.
Er is ook archeologisch materiaal dat historici doet geloven dat deze beschaving een octaal getalstelsel gebruikte en kennis had van de verhouding van lengte van de cirkelomtrek en zijn diameter, dus de benaderende waarde van het getal π.

Geneeskunde

In 2001 deden archeologen die de overblijfselen van twee mensen uit Merhgarh bestudeerden de onthutsende ontdekking dat de volken van de Indusbeschaving, zelfs al van de vroege Harappatijden, kennis hadden van geneeskunde en tandheelkunde. Prof. Andrea Cucina, medisch antropoloog van de universiteit van Missouri-Columbia, die het onderzoek leidde, deed deze ontdekking toen hij de tanden van een stel overblijfselen schoonmaakte.[19]

Schrift en taal

De oorspronkelijke taal van het volk van de Indusbeschaving is samen met hen waarschijnlijk volledig verdwenen, maar zou mogelijk in het Burúshaski voortleven. Deze oorspronkelijk Harappese taal zou ook aan de basis liggen van bepaalde fonetische verschijnselen als retroflexe consonanten, die niet van Dravidische noch van Indo-Arische oorsprong zijn. Deel van het Sanskriet lexicon, zoals namen van lokale fauna en flora, namen van stromen en rivieren, zijn aan deze taal ontleend. Het was waarschijnlijk de eerste taal die de Indo-Arisch sprekenden op hun weg naar de Ganges tegenkwamen.[20]

Het eerste schrift dateert uit de Vroeg-Harappa-Ravifase, genoemd naar de naburige rivier de Ravi, die duurde van ca. 3300-2800 v.Chr. Het blijft een domein van de Indusbeschaving dat mysterieus blijft. Want ondanks talrijke pogingen zijn de vorsers tot nu toe niet in staat om het te ontcijferen. Sommigen denken dat het de transcriptie van een proto-Dravidische taal is. Er is ook het probleem van het beschikbare materiaal. Meestal gaat het slechts om korte inscripties op zegels of op keramiek potten van amper 4 of 5 letters. Het langste telt 26 letters. Bovendien zijn er ook geen fragmenten van literatuur bekend.

Tien Indusschrifttekens, ontdekt aan de noordpoort van Dholavira (5000 jaar oud)

Anderzijds is er wel een grote inscriptie gevonden op een paneel dat lijkt bevestigd te zijn geweest boven een poort van de stad Dholivira. Men heeft de hypothese geuit dat het de reizigers de naam van de stad kenbaar moest maken, zoals men in onze huidige steden bezoekers welkom heet.

De meeste onderzoekers veronderstellen dat de Indusvallei het thuisland van een geletterde beschaving was, enkele geleerden echter vechten deze visie op linguïstische en archeologische gronden aan. De kortheid van de gevonden inscripties is namelijk zonder weerga in vergelijking met om het even welke premoderne geletterde samenleving, ook als die vergankelijke informatiedragers gebruikte zoals blaren, schors, hout, textiel, was, dierenhuid enz. Deels hierop steunend is er een studie van Farmer, Sproat, en Witzel verschenen,[21] die stelt dat het Indussysteem geen taal codeerde, maar verband hield met een waaier van niet-talige tekens die uitgebreid in gebruik waren in het Nabije Oosten. Er werd ook gesteld dat deze tekens exclusief voor economische transacties dienden. Maar dat laat de aanwezigheid van talrijke Indusvalleisymbolen op rituele voorwerpen onverklaard, waarvan er vele in mallen werden gemaakt. Er zijn in andere antieke beschavingen geen parallellen met dergelijke inscripties in massaproductie.[22] Een studie op basis van conditionele entropie, die op computersystemen van toepassing is, heeft aangetoond dat de tekens wel degelijk tot een taal behoren.[23]

Foto’s van de duizenden inscripties zijn gepubliceerd in het Corpus of Indus Seals and Inscriptions (1987, 1991, 2010), uitgegeven door A. Parpola e.a.[24] Publicatie van een derde deel, waarin foto’s zouden worden gepubliceerd die in de jaren twintig en dertig genomen zijn van honderden verloren of gestolen inscripties, samen met talloze andere die in de voorbije decennia zijn ontdekt, is al jaren aangekondigd. Tot dusver (anno 2019) is slechts deel 3.1 gepubliceerd en moeten onderzoekers het materiaal in het "Corpus" aanvullen met studie van de kleine foto’s in de opgravingsverslagen van Marshall (1931)[25] Mackay (1938), Wheeler (1947), of reproducties in verspreide recentere bronnen.

Alhoewel sommige onderzoekers dus hebben gesuggereerd dat gezien de kortheid van de inscripties het misschien niet om een echt schrift ging, maar een identificatiesysteem voor handelstransacties en handtekeningen, blijft het natuurlijk mogelijk dat langere genoteerde teksten wel hebben bestaan, maar dat die niet tot ons zijn gekomen bijvoorbeeld juist vanwege gebruik van vergankelijke informatiedragers.

Vermeldenswaardig is ook dat in de antieke beschavingen er aanvankelijk geen ‘cultus van het schrift’ bestond zoals dat bij ons gewoon is. Integendeel werd de noodzaak om iets op te schrijven als een teken van zekere degeneratie beschouwd, aangezien men normaal alles in het geheugen onthield. Het ging dan ook in het algemeen om orale tradities, waar men het normaal vond dat de menselijke hersenen als harde schijf werden gebruikt en de kennis zorgvuldig van de ene generatie op de andere in een daartoe speciaal gestructureerd onderwijssysteem werd overgedragen.

Kunst en cultuur

Het dansende meisje van Mohenjo-daro; 2400–1900 BCE; brons; hoogte: 10,8 cm.

Er zijn bij de opgravingen massa’s sculptuurtjes, zegels, potten, gouden juwelen en anatomisch gedetailleerde beeldjes in terracotta, brons en steatiet gevonden. De meeste van die figuurtjes zijn afbeeldingen van vrouwen, die vermoedelijk vruchtbaarheidssymbolen weergeven, of van dieren. Ze zijn zeer gedetailleerd bewerkt.

Een aantal bronzen, terracotta en stenen figuurtjes van meisjes in danshouding onthullen de aanwezigheid van een vorm van dansen. Van archeoloog Sir John Marshall is bekend dat hij met verrassing reageerde toen hij het beroemde bronzen beeldje van een slank geschapen "dansend meisje" in Mohenjodaro te zien kreeg:

Stenen buste van priesterkoning uit Mohenjodaro
Toen ik ze (dit soort beeldjes) voor het eerst zag, had ik moeite te geloven dat ze prehistorisch waren; ze leken wel alle gevestigde opvattingen over vroege kunst op hun kop te zetten. Modelleren zoals dit was onbekend in de antieke wereld tot in de Hellenistische tijd van het oude Griekenland, en ik dacht daarom dat er een vergissing in het spel moest zijn; dat deze figuurtjes hun weg hadden gevonden in lagen van zo’n 3000 jaar ouder dan die waar ze eigenlijk thuishoorden… Nu is in deze beeldjes juist die anatomische realiteit zo bewonderenswaardig, die maakt dat we ons afvragen of in deze allerbelangrijkste zaak Griekse kunst mogelijk kan zijn voorafgegaan door beeldhouwers uit ver verleden tijd aan de oevers van de Indus.

In Mohenjodaro zijn zegels gevonden met een figuur die op zijn hoofd staat, en een andere in kleermakerszit. Dit is mogelijk een eerste illustratie van yogapraktijk. Een gehoornde figuur in geavanceerde yogahouding (zie afbeelding "Pashupati" in lotuszit rechts onderaan het beeld) is geïnterpreteerd als mogelijk een allervroegste afbeelding van Shiva. Maar het kan ook wijzen op een algemeen verbreid gebruik van geestelijke hygiëne en oefening.

In vergelijking tot de hoogculturen van Egypte en Mesopotamië uit dezelfde tijd heeft de Indusvallei weinig beeldhouwwerken voortgebracht. Men ontdekte onder meer koppen en op een pilaster tronende rammen, wat een sacrale betekenis kan aangeven.

Daarentegen waren juwelen in allerlei vormen gemeengoed. Materialen die men er voor gebruikte waren allerhande edelstenen zoals cornaline (rode kwarts), agaat, jaspis en lapis lazuli, en eveneens goud (minder voor komend), kristal en andere steensoorten. Armbanden, halskettingen en hoofdsieraden worden met grote handvaardigheid gesmeed, geslepen en gepolierd.

Zoals klei- en bronsfiguren die bepaalde taferelen uitbeelden aantonen, werd er naast dans ook muziek en schilderkunst bedreven. Een harpachtig instrument dat staat afgebeeld op een Indus zegel en twee schelpvoorwerpen gevonden in Lothal wijzen op het gebruik van snaarinstrumenten.

Nalatenschap

Het Pashupati zegel, met een zittend figuur omringd door dieren.

Het verband tussen de Indusbeschaving en de eerste cultuur van het Sanskriet, welke de Vedische teksten van onder meer het Hindoeïsme voortbracht, is niet duidelijk. Opmerkelijk is wel dat de oudste Vedische teksten de Sarasvati noemen en een wereld beschrijven die aan het utopische grenst, en die zich aan de oevers van deze rivier bevond. Latere teksten maken zelfs melding van de verdwijning ervan.

In de loop van het 2e millennium v.Chr. mengden overblijfselen van de Indusbeschaving (zg. Cemetery H cultuur) zich met die van andere volken, hetgeen waarschijnlijk tot de opkomst van de Vedische cultuur leidde en uiteindelijk tot het Hindoeïsme.

De Cemetery H-cultuur leverde het eerste bewijs van crematie, een praktijk die in het hedendaags Hindoeïsme nog steeds dominant is.

Te oordelen naar de massale hoeveelheid beeldjes die de vrouwelijke vruchtbaarheid voorstellen die men aan de Indusoevers gevonden heeft, schijnt in de cultus van deze volken ook een moedergodin een grote rol te hebben gespeeld, die in het hedendaagse Hindoeïsme voort bestaat als Shakti en Kali. Sommigen denken dan ook aan een eerder matriarchale maatschappijvorm. Zegels van de Indusbeschaving beelden dieren af, misschien als objecten van verering, vergelijkbaar met de zoömorfe aspecten van een aantal hindoegoden, en appelleren aan de tolerante houding van de hindoe tegenover in het bijzonder koeien, apen, en ook andere dieren. Verder zijn er zegels met Pashupati in yogahouding ontdekt.
En zoals de hindoe vandaag hechtten ook zij groot belang aan ablutie (reiniging door water) en aan het belang van lichaamshygiëne.

Maar misschien is het belangrijkste erfgoed van de Indusbeschaving, als er al een erfgoed bestaat, haar klaarblijkelijke geweldloosheid (ahimsa), die fundamenteel is voor de houding tegenover anderen en de manier om met hen om te gaan. Dit is beschaving in de zin van beschaafdheid, verfijnde ontwikkeling met spontaan geciviliseerd gedrag, ontzag, en respect voor alle anderen tot gevolg. In tegenstelling tot bekende beschavingen uit de Oudheid geven de sites voor archeologisch onderzoek van de Indusbeschaving geen blijk van de aanwezigheid van machtige heersers, uitgebreide legers, slaven, sociale conflicten, gevangenissen en andere aspecten die klassiek met de eerste beschavingen worden geassocieerd.

Uiteraard kunnen dergelijke "mankementen" ook het gevolg zijn van onze erg fragmentarische kennis van deze beschaving. Een ander bekend voorbeeld van een aanvankelijk als vredelievend geziene cultuur was die van de Maya's. Uit latere vondsten bleek dat de Maya's zich wel degelijk bezighielden met veroveringsoorlogen en mensenoffers zoals de latere Azteken.

Zie ook

Zie de categorie Indus Valley Civilization van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

Dit artikel is op 24 april 2008 in deze versie opgenomen in de etalage.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.