Economie van Suriname

De economie van Suriname wordt gedomineerd door een grote overheidssector met veel staatsbedrijven. In Suriname houden de meeste bedrijven zich bezig met dienstverlening en handel. De export wordt gedomineerd door delfstoffen, vooral goud en tot 2015 ook bauxiet, die het land afhankelijk maken van de prijzen op de wereldmarkt, maar tegelijkertijd ook bruikbare buitenlandse valuta opleveren. De import bestaat voor het grootste deel uit investeringsgoederen, grondstoffen en hulpstoffen. De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) schat de omvang van de informele economie op 20% van de formele economie. De economie raakte sinds de onafhankelijkheid meerdere keren verstoord, doordat de regering hoge uitgaven compenseerde met monetaire financiering, oftewel het bijdrukken van geld. Hierdoor waren er terugkerend periodes van grote inflatie en economische teruggang.

Markt in Lelydorp, 2008

Afgaand op cijfers uit 1990 is Suriname volgens de Verenigde Naties (VN) in potentie het 17e rijkste land ter wereld. De VN sprak daarnaast in 2018 de verwachting uit dat Suriname in 2030 een van de laatste drie landen in Zuid-Amerika zal zijn waar armoede nog niet is uitgebannen.

Economische sectoren

Tot en met de 19e eeuw

Cacao, suiker en koffie waren typische producten die in de tijd van de slavernij werden verbouwd. Nadat deze in 1863 officieel werd afgeschaft, werden eerst nog contractarbeiders uit Nederlands-Indië, India en voor een kleiner gedeelte uit China gehaald. Niettemin verdwenen de plantages op den duur; suikerriet en koffie worden niet meer in Suriname verbouwd.[1]

Bauxiet, vanaf 1915

Het Surinaamse bauxiet was van belang voor de Amerikaanse wapenindustrie in de Tweede Wereldoorlog

Bauxiet, een belangrijk bestanddeel voor aluminium, vormde vanaf de ontdekking in 1915 een belangrijke peiler onder de economie, vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog toen Suriname uitgroeide tot de grootste aluminiumleverancier voor de Amerikaanse wapenindustrie. Tien jaar nadat in 1948 in het Nassaugebergte bauxiet werd ontdekt, werd de Afobakadam gebouwd. Deze stuwdam zorgde voor het ontstaan van het Brokopondostuwmeer en leverde de energie voor de bauxietwinning. In de jaren 1970 was Suriname de grootste leverancier voor aluminium ter wereld. Vanaf 1982 was er een sterke daling van de prijs van aluminiumoxide, waardoor de inkomsten voor de overheid tussen 1980 en 1987 daalden van 28% naar 3%. Sindsdien liep de productie sterk terug,[1] totdat Suralco de winning van bauxiet in november 2015 geheel staakte.[2]

Goud, 20e en 21e eeuw

Rosebel-goudmijn, circa 2009

In 1908 piekte de goudwinning in Suriname met een productie van 1210 kilogram. Hierna nam de productie af tot 440 kilogram in 1938 en nog enkele tientallen kilo's per jaar in de jaren 1970. Daarna trok de goudwinning weer aan.[1] In 2004 werd de Rosebel-goudmijn van Iamgold in productie genomen.[3] In 2010 waren olie en goud goed voor 27% van de overheidsinkomsten, met navenant een sterke afhankelijkheid van de economie van de grondstofprijzen op de wereldmarkt.[2]

In 2014 kwam daar de joint venture Surgold bij met de bouw van de Merian-goudmijn, op zestig kilometer afstand van Moengo. Voor het aandeel van 25% leende de Surinaamse overheid geld bij externe financiers, waardoor een aanzienlijk deel van de opbrengsten opgaat aan rente en aflossing.[4] De eerste inkomsten voor de overheid kwamen in 2017, op dat moment nog uit royalty’s omdat de productie nog niet was gestart.[5][6] Door de ontwikkeling van de Merian-goudmijn is het aandeel van goud in de Surinaamse export nog sterker gestegen.[7]

Overige productiesectoren

Overige, nationale productiesectoren zijn vooral de bouwnijverheid, landbouw, visserij en voedingsindustrie. De sectoren zijn sterk afhankelijk van de import van investeringsgoederen, grondstoffen en hulpstoffen, die in de periode van 1994 tot 2004 jaarlijks gemiddeld 62% van de import uitmaakten. In het algemeen zijn bedrijven in Suriname niet zo zeer op industrie maar op handel en dienstverlening gericht.[8]

Economische sectoren (1993-2004)[8]
SectorAandeel
Dienstverlening49%
Handel15%
Industrie10%
Mijnbouw9%
Landbouw, bosbouw, visserij en jacht9%

Staatsbedrijven en overheidssector

In Suriname zijn meer dan 100 staatsbedrijven, wat in vergelijking met andere landen veel is. Ze bedienen een groot aantal sectoren van de economie. Slechts enkele voorbeelden zijn de telefonie (Telesur), vervoer (Surinaamse Luchtvaart Maatschappij en Nationaal Vervoersbedrijf), nutsvoorzieningen (EnergieBedrijven Suriname en Surinaamsche Waterleiding Maatschappij), landbouw (Patamacca NV), bosbouw (Bruynzeel) en delfstoffen (Staatsolie en Surgold).[1]

Het aantal ambtenaren in Suriname is sinds de onafhankelijkheid in 1975 sterk gestegen. In 1974 waren er 25.000 in Suriname, terwijl er werk zou zijn voor 15.000. Ruim veertig jaar later, in 2007, had Suriname 42.818 ambtenaren in dienst, wat neerkomt op 60% van de beroepsbevolking.[1]

Een deel van de stijging komt voort uit de verstrekking van fictieve overheidsbanen, ook wel zeven-even genoemd. In die gevallen tekenen ambtenaren 's morgens bij binnenkomst een presentielijst en vertrekken direct daarna voor geheel ander werk.[1][9] Volgens een artikel in Trouw zou het in 2000 bij een derde van alle ambtenaren om zeven-even-banen gaan.[10] Het fenomeen zou zich vooral bij het lage en middenkader voordoen.[11] Daarnaast gaat het om parttime banen die aangehouden worden om het recht op medische voorzieningen en pensioenopbouw.[12]

Jaaraantal ambtenaren[1][13]
197425.000
197836.500
198740.500
200742.818
201944.338

Informele en illegale economie

In Suriname is er relatief gezien sprake van een omvangrijke informele economie, oftewel verdiensten die niet in de officiële cijfers voorkomen.[12]

Een deel van de informele economie wordt gevormd door verdiensten uit een of twee extra bronnen naast het formele werk. Daarnaast blijven veel micro-bedrijven, waarin slechts een werknemer of een gezin werkt, buiten de boeken. Sectoren met de meeste informele verdiensten zijn de goudindustrie, bouwnijverheid, landbouw, transport, handel, toerisme en kleinschalige industrie. Afhankelijk van de definitie wordt de informele economie in Suriname aan het begin van de 21e eeuw geschat op 15% tot meer dan 100% van de formele economie.[12] De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) houdt het op een percentage van rond de 20%.[8]

Daarnaast zijn er voor veel Surinamers aanvullende inkomsten uit Nederland. Dit geldt vooral voor de middenklasse en creolen, omdat van die groep vaker familieleden naar het buitenland zijn verhuisd. Er vond vooral veel emigratie plaats in de eerste jaren na de onafhankelijkheid. Aan het eind van de jaren tachtig en in de jaren negentig emigreerden nog steeds gemiddeld 3500 Surinamers op jaarbasis. Een negatief gevolg van emigratie is de kennisvlucht geweest, waardoor eind 20e eeuw rond 30% tot 40% van hoger geschoold personeel verdween bij de overheid, de gezondheidszorg en het onderwijs.[12]

In de corruptie-index van Transparency International behaalde Suriname tussen 2015 en 2018 een cijfer tussen de 3,5 en 4,5, ten opzichte van een 7,5 en 8,2 voor België en Nederland. In Brazilië en Argentinië was de situatie ongeveer gelijk aan Suriname.[14] Patronage, ook wel cliëntelisme, is in Suriname eeuwenoud en was een geëigende manier om te overleven ten tijde van de plantages. Oorzaken die tegenwoordig nog toegeschreven worden aan de grote mate aan corruptie in het land, zijn het lage aantal inwoners (bijna iedereen kent elkaar direct of indirect), de etnische verdeling van de maatschappij en politiek, verouderde wetgeving, sterke regulering waardoor ambtenaren een grote mate van macht bezitten, lage lonen van ambtenaren, beperkte controlemechanismen, politieke instabiliteit en de grote afhankelijkheid van de economie van natuurlijke hulpbronnen (door onder meer de verdeling van concessierechten).[12][15]

Andere op grote schaal voorkomende illegale activiteiten zijn in Suriname fraude, witwassen en belastingontduiking. Verder vinden op relatief grote schaal criminele activiteiten plaats als handel en smokkel in wapens, drugs en mensen.[12] Onder vooraanstaande politici die bij verstek in het buitenland zijn veroordeeld voor zware criminaliteit, zoals drugshandel, bevinden zich president Desi Bouterse (11 jaar in Nederland)[16] en Ronnie Brunswijk (8 jaar in Nederland).[17] Daarnaast werd ook de presidentszoon Dino Bouterse veroordeeld voor drugshandel (16 jaar in de Verenigde Staten)[18] en stelde Bouterse in 2016 een topcrimineel aan als waarnemend hoofd van de Centrale Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, te weten Hans Jannasch (8 jaar in Suriname).[19]

Im- en export

In Suriname worden de invoerrechten op grote schaal ontdoken. Als gevolg liggen de importen in de praktijk hoger dan in de officiële statistieken naar voren komt. Dit is ook van invloed op een grotere vraag naar buitenlandse valuta dan zich op basis van de statistieken laat verklaren.[12]

Bevordering van internationale handel

In mei 2018 werd in de Surinaamse ambassade in Den Haag de Suriname-Nederland Kamer van Koophandel opgericht;[20] deze voert ook handelsmissies uit naar Suriname.[21] In dezelfde maand werd in Paramaribo de Suriname India Chamber of Commerce and Industry opgericht. Deze is vooral gericht op het aanwerven van Indiase bedrijven voor zakelijke projecten in Suriname.[22]

Im- en exportproducten

Exportsamenstelling in 2012
Exportsamenstelling in 2017

Aluminiumoxide (aluinaarde), een bestanddeel van bauxiet, was het belangrijkste exportproduct voor Suriname, totdat de markt inzakte en Suralco de activiteiten in Suriname in november 2015 staakte. Sinds het begin van de 21e eeuw heeft goud de leidende positie in de export overgenomen, mede vanwege de toegenomen winning ervan. Bij geraffineerde olie is er sprake van zowel import als export. Verder wordt de import vooral beheerst door voertuigen.

Suriname maakt deel uit van de Caribische Gemeenschap (Caricom) die gemeenschappelijke tarieven voor de buitengrenzen rekent van 0% tot 20%. De leden kennen onderling geen non-tarifaire handelsbarrières, uitgezonderd waar het gaat onder meer de nationale veiligheid, gezondheid en milieu.[8] Landbouw en visserij, met producten als rijst, bananen, vis en garnalen, zijn goed voor 10% van de export. Er is sprake van onderbenutting, waardoor het land het niet geheel zonder import van landbouwproducten kan stellen. Volgens exporteurs zijn de handelsbarrières in de praktijk ook binnen de Caricom een hinderlijke beperking. Daarnaast is de naleving van de kwaliteit een probleem en is er een tekort aan het aantal laboratoria voor de certificering van producten.[23]

Top exportproductenmiljoenen euro's (2018)[7]
Goud1.508
Edelmetaalafval269
Geraffineerde aardolie111
Onbewerkt hout57
Bananen42
Top importproductenmiljoenen euro's (2018)[7]
Geraffineerde aardolie104
Graafmachines52
Vrachtwagens46
Auto's26
Grote bouwvoertuigen25

Internationale handelscontacten

De verhoudingen binnen de im- en export variëren in de loop van de decennia. In 2018 werd meer geëxporteerd dan geïmporteerd. De exportbestemmingen worden in grote mate gedomineerd door landen die goud uit Suriname importeren.

Sinds de onafhankelijkheid werkt een steeds groter wordende groep van deels illegale Chinezen en Brazilianen in Suriname. Bij de eerste groep gaat het om nieuwe inwoners, ook wel zoutwater-Chinezen genoemd, en niet om de groep die meer dan een eeuw in Suriname woont en veelal vloeiend Nederlands spreekt. De nieuwkomers zijn vooral werkzaam in de informele goud- en houteconomie. Daarnaast zijn de winkels in grote meerderheid in handen van Chinezen.[12][24] 90% van alle houtexport heeft als bestemming India en China.[25]

Exportbestemmingmiljoenen euro's[26][7][27]peiljaar
1. Zwitserland1.7252017
2. Hongkong5482017
3. België-Luxemburg
Vlaanderen
288
105
2017
2018
4. Guyana952017
5. Verenigde Arabische Emiraten882017
...
Nederland352018
Totale export1.7782017
Importherkomstmiljoenen euro's[26][7][27]peiljaar
1. Verenigde Staten3422017
2. Nederland1952018
3. China1152017
4. Trinidad en Tobago942017
5. Brazilië322017
...
Vlaanderen212018
Totale import1.4392017

Betaalmiddel

Op 1 januari 2004 werd overgestapt van de Surinaamse gulden naar de Surinaamse dollar, waarbij duizend gulden omgewisseld kon worden voor een dollar. De Centrale Bank van Suriname koppelde de wisselkoers aanvankelijk aan de Amerikaanse dollar.[8] Tijdens de economische recessie rond 2015 raakte de koers steeds verder verwijderd van de koers op de zwarte markt, waardoor in februari 2016 werd besloten om de koppeling met Amerikaanse dollar op te heffen.[28]

Ondernemersklimaat

Uit onderzoek van de Heritage Foundation komt Suriname in 2019 als een van de economisch minst vrije landen ter wereld naar voren.[29] Voor nieuwe ondernemers is er moeilijk toegang tot de Surinaamse markt. Het kon rond 2012 nog gemiddeld 694 dagen om een onderneming te starten.[1] Enkele jaren later was de oprichtingstijd inmiddels teruggebracht tot een à twee weken; de opzet van NV's duurt nog wel langer.[30] Er worden verschillende handelsbeurzen georganiseerd, zowel door de Kamer van Koophandel en Fabrieken alleen, als ook samen met bijvoorbeeld het mediabedrijf United.[31][32]

Het potentieel van Suriname staat in contrast met de benutting ervan. In een onderzoek van de UNCTAD in 2002 stond Suriname op plaats 57 van landen met een potentieel goed investeringsklimaat. Eerder al, in 1995 met cijfers uit 1990, publiceerde de Wereldbank een onderzoek waarin Suriname op plaats 17 staat van landen met een grote potentiële welvaart en rijkdom. De Wereldbank kwam tot deze hoge score omdat een relatief klein aantal bewoners in een gebied woont met aanmerkelijke voorraden olie, goud en bauxiet. Daarnaast zijn er grote hoeveelheden vis en garnalen in de rivieren te vinden, is er een oerwoud aan hardhout en zijn er uitgebreide kansen voor de land- en tuinbouw door het warme klimaat en de natte kustvlakten. In een publicatie uit 1997 legde Menno Vellinga de oorzaak van de tegenvallende prestaties van Suriname bij wat voor Nederland wel de Dutch Disease wordt genoemd,[12] oftewel dat landen die uitgebreid over natuurlijke hulpbronnen beschikken het relatief gezien vaak economisch slecht doen.[33]

Werkloosheid

Het werkloosheidspercentage wisselt sterk in Suriname, met waardes tussen de 6 en 14 procent, soms in een paar jaar tijd,[34] waarbij het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) ook nog twee soorten onderscheidt: strikte en ruime werkloosheid. Strikt bedroeg de werkloosheid bijvoorbeeld in 2012 10,3%, met 6,7% voor mannen en 15,7% voor vrouwen. Ruim bedroeg die dat jaar 12,8%, met 8,2% voor mannen en 19,6% voor vrouwen.[35]

Surinaamse werkloosheidscijfers worden echter als onbetrouwbaar gezien. Door de omvang van de informele werkgelegenheid zijn veel gegevens niet bekend bij het ABS. Daarnaast ontmoedigt het structurele tekort aan banen veel mensen om naar werk te zoeken, waardoor zij niet allemaal in de cijfers zijn opgenomen.[12]

Sociale zekerheid

Op 29 augustus 2014 stemde De Nationale Assemblée in met de invoering van een algemene pensioenwet, een verplichte ziektekostenverzekering en minimumloon. Het stelsel kwam na een marathondebat met een kleine meerderheid tot stand. Over de invoering van een sociaal stelsel werd bijna veertig jaar gediscussieerd.[36] Daarnaast heeft Suriname een beperkt stelsel voor financiële bijstand.[37][38]

Aan minder bedeelden worden in Suriname pakketten met eerste levensbehoeften uitgedeeld. Dit gebeurde al voor de onafhankelijkheid, onder meer in 1962 als beloning in een werkverschaffingsproject van de Junior Chamber Suriname.[39] Daarnaast werden door Sociale Zaken voedselpakketten uitgedeeld, of kaarten waarmee voedselpakketten en geldbedragen opgehaald konden worden.[40][41] Aanvankelijk werden deze vooral uit ontwikkelingshulp van Nederland betaald.[42][43] Door het grote aantal pakketten dat verstrekt werd – in 1995 schreven 60.000 Surinamers zich daarvoor in, meer dan de helft van alle gezinnen – werd in de Nederlandse Tweede Kamer gesproken over een voedselpakketverslaving waar de Surinaamse bevolking niet meer zonder zou kunnen.[44][45] De verstrekking van voedselpakketten gebeurt ook in aanloop naar verkiezingen, vooral door de NDP van Bouterse. Volgens oppositiepartijen zou het hier, in combinatie met de verstrekking van de BasisZorg-kaarten, om kiezersbedrog en een subtiele vorm van slavernij gaan.[46][47][48]

Nederlanders met een AOW van de SVB) hebben door een verdrag de mogelijkheid in Suriname hun pensioen te gebruiken.[49]

Fluctuaties en terugkerende hyperinflatie sinds 1980

Militair regime, 1980-1987, 1990

Sinds Suriname in 1975 onafhankelijk werd, is de economie sterk afhankelijk geweest van de politieke situatie en het economische beleid van de politiek. De eerste kentering kwam toen Nederland en de Verenigde Staten na de Decembermoorden in 1982 de ontwikkelingshulp stopzetten. De militairen onder leiding van Desi Bouterse, die sinds de Sergeantencoup van 1980 aan de macht waren, slaagden er niet in om vervangende financiering te krijgen bij internationale financiële instellingen, zoals de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB). Daarnaast zakte in 1982 de prijs voor aluminiumoxide (aluinaarde) in, waardoor de inkomsten uit bauxiet binnen vijf jaar daalden van 27% tot 3%. Tijdens het militaire bewind was er gebrek aan veel artikelen, variërend van graan tot toiletpapier. Doordat de Centrale Bank van Suriname (CBvS) onder leiding van Henk Goedschalk monetair financierde, oftewel geld bijdrukte om het begrotingstekort weg te werken, steeg de inflatie in Suriname naar 53% in 1987. Ondertussen vonden er tijdens de Binnenlandse Oorlog (1986-1992) aanslagen plaats op bruggen, elektriciteitscentrales en fabrieken, waardoor de terugkeer naar de democratie in 1987 geen ommekeer in de economische crisis betekende.[1]

Na de militaire staatsgreep op 24 december 1990 (Telefooncoup) trad in januari 1991 het kabinet van Johan Kraag (NPS) aan met als vicepresident Jules Wijdenbosch (NDP). In deze periode werden op grote schaal monetaire reserves van de CBvS aangesproken om tekorten van de overheid mee op te vullen.[50]

Kabinet Venetiaan, 1991-1996

Na de verkiezingen van 1991 nam de regering Venetiaan het roer over. Omdat Suriname naar oordeel van Nederland geen economische maatregelen nam, staakte Nederland in 1993 de monetaire steun. Als gevolg raakte Suriname verder in de economische problemen,[51] met in 1994 een hyperinflatie van honderden procenten tot gevolg. In maart 1994 trad André Telting aan als gouverneur van de CBvS. Hij wist de monetaire situatie in 1995 te keren en zorgde dat de Surinaamse gulden in 1996 voor 100% was gedekt door goudreserves.[1] Daarnaast werd de belastinginning verbeterd met hulp van Nederlandse belastingambtenaren. Suriname slaagde er met deze maatregelen in de inflatie in enkele jaren weg te werken, van 587% in 1994 tot 1% in 1996.[52]

Kabinet Wijdenbosch, 1996-2000

Bouw van de Jules Wijdenboschbrug, 1999

Voor de regering kwam het resultaat te laat om de verkiezingen in 1996 te kunnen winnen, zodat in 1996 de NDP van Bouterse aan de macht kwam. Nadat president Wijdenbosch het oneervolle ontslag van Goedschalk omzette naar een eervol ontslag en hem benoemde tot president-commissaris bij de CBvS, legde Telting zijn functie neer omdat hij weigerde met Goedschalk te werken. Goedschalk startte hierna opnieuw met monetaire financiering om de uitgaven van de regering te kunnen betalen, zoals van de bouw van de Jules Wijdenboschbrug. In vier jaar tijd bouwde de regering een staatsschuld op van 500 miljoen euro. Het gevolg was dat de Surinaamse gulden in mei 1999 opnieuw instortte en binnen een paar dagen 40% van zijn waarde verloor.[1] De Centrale Landsaccountantsdienst (CLAD) wilde in 1999 onder meer een diepgaand onderzoek naar het ministerie van Handel en Industrie, vanwege nalatige en onoverzichtelijke boekhoudpraktijken, waarbij de bewegingsruimte voor minister Robby Dragman en directeur Oesman Wangsabesari werden ingeperkt.[53]

Kabinetten Venetiaan, 2000-2010

De nieuwe crisis leidde tot grote protesten waardoor Wijdenbosch gedwongen werd vervroegd af te treden. De verkiezingen van 2000 brachten Venetiaan opnieuw aan de macht. Ook Teltring kwam terug bij de CBvS. Hij bracht de monetaire situatie van Suriname opnieuw in evenwicht en voerde in 2004 de Surinaamse dollar in. In de jaren erna groeide de Surinaamse economie en bleef de inflatie laag. De regering Venetiaan profiteerde daarbij van de stijgende prijzen van grondstoffen. Daarnaast werd met Nederlandse verdragmiddelen een groot deel van de buitenlandse schuld afgelost. Tussen 2000 en 2009 daalde de schuld aan het buitenland van 54% tot 13%. De lege schappen van de winkels kwamen vol te liggen, waaronder met luxe consumptiegoederen uit Amerika en Europa.[1]

Aan het eind van het decennium werd gevreesd dat de nieuwe verkiezingen opnieuw Bouterse/Wijdenbosch aan de macht zouden helpen. Het NRC schreef bijvoorbeeld in september 2009: "Het grootste economische risico voor Suriname lijkt te liggen in de verkiezingen van 2010." Teltring (73) had op dat moment al aangegeven het jaar erop te zullen vertrekken. Jim Bousaid, directeur van de Hakrinbank liet weten lange deposito's aan te trekken ter bescherming tegen een eventuele bankrun na de verkiezingen.[54]

Kabinetten Bouterse, sinds 2010

De verkiezingen werden gewonnen door de NDP en Bouterse nam zelf het roer over als president van Suriname. Gillmore Hoefdraad nam de leiding over van de CBvS.[1] Ook nu weer raakte de economie in een crisis, als gevolg van de wereldwijde prijsdaling van grondstofprijzen. In 2011 devalueerde de Surinaamse dollar met 20% en tussen 2012 en 2016 liep de economie terug van een groei met 5% naar een krimp met 10,4% op jaarbasis. In 2016 was er sprake van een hyperinflatie van 55%.[2] Dit was na de verkiezingen van 2015. Voorafgaand omschreef de kritische oud-vertrouweling van Bouterse, Badrissein Sital, de regering als volgt: "De regering die er nu zit, is de duurste regering die Suriname ooit heeft gehad, met tegelijk de allerlaagste productiviteit ... Het wordt een geldverslindende verkiezingsstrijd, eentje die haar weerga niet kent."[55] Een stijgende goudproductie en goudprijs[56][57][58] en stabiel monetair beleid van bankgouverneur Glenn Gersie zorgden ervoor dat de Surinaamse dollar in 2017 en 2018 weer tot rust kwam.[59]

Tijdens het tweede kabinet Bouterse is Suriname een groot aantal buitenlandse leningen aangegaan, waaronder 270 miljoen Amerikaanse dollar van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank[60] 98 miljoen USD bij buitenlandse banken en financiële instellingen[61] en 150 miljoen USD voor de overname van de Afobakadam.[62] Om de uitgaven van de regering te kunnen doen, verhoogde de regering onder groot protest van de oppositie en maatschappelijke groeperingen het kredietplafond van de staatsschuld van 60 naar 95 procent.[noot 1][63][64]

Ondanks dat het beleid van Gersie vruchten afwierp, werd hij in het voorjaar van 2019 door Bouterse ontslagen. In zijn plaats werd de leiding overgedragen aan de regeringsgezinde Robert-Gray van Trikt, een zoon van onderwijsminister Lilian Ferrier. Vergelijkbaar met de situatie voor de verkiezingen van 2015, vrezen economen en de oppositie dat de regering opnieuw geld wil bijdrukken, om in aanloop naar de verkiezingen van 2020 over meer financiële middelen te beschikken om kiezers te winnen.[59][65] De koers van de Surinaamse dollar stond vier maanden na zijn benoeming opnieuw onder druk.[66]

Fitch Ratings verlaagde de kredietwaardigheid van Suriname op 22 november 2019 naar B- met negatieve vooruitzichten.[63][67] Op 7 januari 2020 werd olie gevonden voor de kust van Suriname door het Amerikaanse Apache Corporation en het Franse Total S.A. De verwachting is dat het daarna nog vijf tot zeven jaar duurt – meer dan een regeringstermijn – voordat de eerste olie uit de zeebodem kan worden gehaald.[68] Ook zal Suriname nog onderhandelingen met de oliemaatschappijen moeten starten, om van de olieopbrengsten te kunnen profiteren;[69] over de overeenkomst die de regering met Alcoa maakte over de Afobakadam was eerder veel onvrede.[70] Op 16 januari 2020 werd de rating van Fitch verder verlaagd naar CCC, wat ook wel het junk-niveau wordt genoemd.[71] In vier jaar tijd, van 2015 tot 2019, werd de schuldenlast van Suriname bijna verdubbeld.[72]

Losstaand van de gewijzigde Fitch-rating, stapte CBvS-governor Van Trikt op 18 januari op vanwege misstanden.[73] De dag erna diende ook de vice-governor, Ingeborg Geduld-Nijman, haar ontslagbrief in.[74] Vervolgens bleek enkele weken later dat er rond de 100 miljoen USD is verdwenen bij de CBvS. Hierbij gaat het om geld waarvan de CBvS de commerciële banken had opgedragen om de kasreserve in vreemde valuta bij de CBvS onder te brengen.[75] Oppositie en de vakbonden reageerden geschokt, omdat dit geld door burgers aan de banken was toevertrouwd.[76] Vicepresident Ashwin Adhin liet weten dat het geld door de regering werd opgemaakt aan interventies op de valutamarkt en de import van consumptiegoederen.[77] Volgens de Surinaamse Bankiers Vereniging misbruikte de regering 100 van de 426 miljoen dollar uit de kasreserveregeling en moeten de verantwoordelijken vervolgd worden. Ze nam het doel op zich om het gat te dichten zodat wat over is beschermd kan worden.[78] Van Trikt werd op 21 februari 2020 opgevolgd door Maurice Roemer.[79] Op 7 april 2020 maakte minister van Financien, Gillmore Hoefdraad, bekend dat Suriname niet in staat is zich te houden aan de aflossingsafspraken van de miljoenenlening die nodig was voor de overname van de Afobakadam, waardoor het rentepercentage structureel met drie procent is verhoogd. Daarbovenop is de coronacrisis in Suriname aangekomen die de zwakke economie nog verder belast.[80]

Ontwikkeling van het bbp

Het bruto binnenlands product (bbp) kende in de loop van de jaren het volgende verloop.[81]

Jaarbbp per inwoner in USD
1960346
1965469
1970747
19751.296
19802.211
19852.368
1990959
19951.565
20002.012
20053.591
20108.256
20129.201
20149.472
20165.607
20185.950

Armoede

In 2018 leefde 19,8% van de bevolking in armoede. Suriname behoort daarmee tot de armste landen van Zuid-Amerika. Wereldwijd lag dit percentage op ongeveer 8%, wat in 2018 het laagste niveau ooit was. De Verenigde Naties verwachten dat Suriname, Venezuela en Bolivia in 2030 de enige overgebleven landen van het continent zullen zijn die armoede dan nog steeds niet hebben uitgebannen. De overeenkomst tussen deze drie landen is dat ze alle drie ooit voorop liepen in Zuid-Amerika en juist in recente jaren sterk zijn achteruitgegaan. Een andere overeenkomst is dat de teruggang in alle drie gevallen is gebeurd tijdens een uiterst links bewind. Nabij, in Midden-Amerika en het Caribisch gebied, zal er naar verwachting in 2030 ook nog armoede zijn in Belize, Haïti, Guatemala en Honduras.[82]

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.