Dekolonisatie

Dekolonisatie is het proces waarbij kolonies zelfstandig worden van een moederland. De term wordt vooral gebruikt voor het proces waarbij niet-Europese koloniën van Europese koloniale mogendheden onafhankelijk werden.

Volgorde van dekolonisatie van Afrikaanse landen

Geschiedenis

De eerste dekolonisatie vond al plaats in 1776, toen de Verenigde Staten van Amerika zich onafhankelijk verklaarden van het Britse Verenigd Koninkrijk. Een eerste grote golf van dekolonisaties vond plaats tussen 1810 en 1821, toen Spanje, dat zelf bezet werd door napoleontisch Frankrijk, praktisch al haar Latijns-Amerikaanse koloniën verloor (met uitzondering van Cuba, dat pas in 1898 zou volgen). De bekendste vrijheidsstrijder van Latijns-Amerika is Simon Bolivar. In 1898 werd Amerika zelf een koloniale mogendheid, door de Filipijnen van Spanje over te nemen tijdens de Spaans-Amerikaanse Oorlog.

Na de Eerste Wereldoorlog werden de koloniale gebieden van Duitsland en de voorheen tot het Ottomaanse Rijk behorende niet-Turkse gebieden in mandaatgebieden verdeeld, beheerd door een mogendheid. De gedachte achter de mandaatgebieden was paternalistisch: de mogendheid zou het land geleidelijk voorbereiden op onafhankelijkheid. Inderdaad verkregen tijdens het Interbellum verschillende Britse en Franse mandaatgebieden geleidelijk meer en meer zelfstandigheid, om uiteindelijk onafhankelijk te worden (waarbij uiteraard de voormalig mandataris een flinke vinger in de pap hield). Dit patroon was ook zichtbaar bij de Filipijnen.

De tweede grote golf voltrok zich na de Tweede Wereldoorlog. Die vond voornamelijk plaats in Azië en Afrika. 1947, het jaar waarin India onafhankelijk werd door inspiratie van vooral Mahatma Gandhi, wordt wel gezien als beginpunt van deze naoorlogse dekolonisatie. In dat jaar was de onafhankelijkheidsoorlog in Nederlands-Indië ook al aan de gang. Het belangrijkste jaar in het proces van dekolonisatie van Afrika is 1960. In dat jaar werden zeventien Afrikaanse landen onafhankelijk. 1960 wordt dan ook wel het Jaar van Afrika genoemd.

Oorzaken van de dekolonisatie lagen in de onvrede bij de inheemse bestuurlijke elite, die vaak een opleiding had genoten van de koloniale mogendheid. De Indische leiders Mahatma Gandhi en Jawaharlal Nehru zijn daar goede voorbeelden van, evenals Soekarno in Nederlands-Indië. Bovendien waren de Europese mogendheden volledig uitgeput door onderlinge strijd in twee wereldoorlogen. De twee belangrijkste naoorlogse mogendheden, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, waren allebei tegenstanders (in ieder geval in naam) van het Europese imperialisme. Ondertussen waren zij er wel op uit hun eigen invloedssferen op te bouwen in de pas onafhankelijk geworden gebieden. Voor de Aziatische koloniën speelde ook nog het voorbeeld van Japan mee, dat al sinds 1905 met een overwinning in de Russisch-Japanse Oorlog had laten zien dat niet-westerse volken best een vuist kunnen maken tegen Europese mogendheden.

De naoorlogse dekolonisatie verliep in drie fasen. Tussen 1946 en 1956 kregen landen in Zuid- en Zuidoost-Azië en het Midden-Oosten (zoals Jordanië en Israël) hun onafhankelijkheid. Van 1956 tot 1965 ging het vooral om de onafhankelijkheid van verschillende Afrikaanse landen zoals Congo (1960). Na 1965 zijn vooral nog Caribische en Oceanische landen onafhankelijk geworden.

Lijst van koloniën die tijdens het dekolonisatieproces onafhankelijk werden

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.