Cornelis Musius

Cornelis Musius (Delft, 10 juni 1500[1][2] - Leiden, 10 december 1572[3]) was een Nederlandse katholieke priester, humanist en dichter. Hij was de laatste rector van het Sint-Agathaklooster in Delft. (Musius is de latinisering van zijn eigenlijke naam, Muys).

Cornelis Musius (Hollandse school, 1588)
16-eeuws portret

Cornelius Musius was een zoon van Johannes Pietersz. Musius (uit het Dordtse geslacht van patriciërs Muys van Holy) en Elisabeth Woudana uit Vlaardingen. Musius kreeg zijn eerste onderwijs in zijn geboortestad Delft. Al op jonge leeftijd verloor hij zijn beide ouders. Op raad van zijn voogd Nicolaas Seguerdius Bartholomeuszoon ging hij godgeleerdheid studeren in Leuven en Gent. Hij werd in Leuven tot priester gewijd. Hij was daarna werkzaam in Leuven, Atrecht, Parijs en Poitiers. In 1538 keerde hij na het overlijden van prior Johannes Colman terug naar Delft om aan het werk te gaan als prior en biechtvader van de zusters in het Sint-Agathaklooster (tegenwoordig 'Prinsenhof' geheten). Musius onderscheidde zich als dichter van met name stichtelijke poëzie. Hij onderhield bovendien nauwe banden met humanistische geleerden en kunstenaars en hij werd een echte mecenas. Hij verzamelde bijvoorbeeld werken van de schilder Maarten van Heemskerck. Deze schilderijen bevinden zich nog altijd in het Prinsenhof in Delft.

In 1572 nam prins Willem van Oranje zijn intrek in het Agathaklooster. Door de toegenomen spanning besloot Musius in die periode om de kostbare kloosterschatten te verbergen. Tijdens een maaltijd van Musius met Willem van Oranje en een aantal gasten werd Musius zodanig beledigd door Willem van der Marck, de heer van Lumey, dat hij uit angst besloot te vluchten. Lumey was als geuzenhoofdman eerder al verantwoordelijk geweest voor het ter dood brengen van de 'Martelaren van Gorcum'. Musius vluchtte op 10 december 1572 met twee vertrouwelingen naar Den Haag. Willem van Oranje was echter boos over de vlucht van Musius en hij gaf Lumey derhalve de opdracht om hem terug te halen naar Delft. Lumey hield Musius even buiten Den Haag aan, maar in plaats van dat hij hem - zoals Willem van Oranje had opgedragen - naar Delft terugbracht, liet hij hem door zijn soldaten naar Leiden brengen. Daar werd Musius vervolgens in de nacht van 10 op 11 december 1572 wreed en langdurig gemarteld, in een poging van Lumey om hem te laten vertellen waar hij het geld en de kunstschatten van het Agathaklooster had verborgen. Uiteindelijk werd Musius in opdracht van Lumey opgehangen. Lumey viel door dit gewelddadige optreden kort daarop in ongenade.

Geheel anders luidt het resultaat van Van Someren's onderzoek[4]: In Delft werd van iedere geestelijke door een plechtige eed geëist de stad niet te verlaten; op overtreding stond de doodstraf. Musius was ’s avonds gevlucht met de Franciscaner monnik Comolum Meranus (Musius’ petekind) en de geestelijke zuster Charlotte van de Merwede. Pas de volgende dag tijdens het middagmaal werd dit aan Willem van Oranje meegedeeld. Die gaf Lumey, die met hem at, de opdracht Musius na te jagen. Nog dezelfde avond werd die opgepakt en naar Leiden gebracht. Musius werd voor een krijgsraad gebracht en na een ‘scherp examen’ veroordeeld tot de strop, welke straf dezelfde avond nog werd voltrokken. Dit lot had andere geestelijken ook getroffen: op 31 juli 1572 was Justus van Schoonhoven, een geestelijke uit het Cartuizer klooster in Delft, door de Watergeuzen tijdens zijn vlucht onderschept en daarop gedood. Van Schoonhoven probeerde kerkelijke schatten te redden. Ook Musius had de schatten van het Agathaklooster voor de Watergeuzen verborgen gehouden. Een ander incident speelde ook een rol van betekenis: direct nadat de Geuzen Delft waren binnengetrokken was een van de mannen van Lumey doodgeschoten. Lumey ging verhaal halen, maar het stadsbestuur gaf hem ongelijk. Hierop legde Lumey het lijk op de stoep van het Agathaklooster en zwoer dat Musius hetzelfde lot zou ondergaan. Musius had een aantal dagen tevoren met Willem van Oranje en andere genodigden in het klooster gedineerd. Bij die gelegenheid had het gezelschap zich vrolijk gemaakt over de priesterkleding van Musius, die uit de tijd zou zijn geweest. Willem van Oranje had met het gezelschap mee gelachen. De bescherming van Musius was hiermee onzeker geworden. Oranje had hem verboden zijn toevlucht te zoeken op grondgebied dat door de Spaanse troepen was bezet. Musius kreeg voor alle zekerheid wel een eigenhandig geschreven vrijgeleidebrief van Oranje, zodat hij zich ongehinderd in Holland zou kunnen bewegen. Tijdens zijn gevangenneming liet Musius de brief van Oranje zien, maar dit had niet het beoogde effect. Hij werd op 11 december 1572 opgehangen aan de galg op de Blauwe Steen in de Breestraat in Leiden. Een bevelschrift van Oranje, per ijlbode gezonden, kwam niet meer op tijd om Musius te kunnen redden[5][6].

Musius werd nadien door de rooms-katholieken vereerd als een martelaar voor zijn geloof en als een heilige beschouwd. In tegenstelling tot de Martelaren van Gorcum werd Musius nooit officieel, kerkelijke heilig- of zalig verklaard.

Een koorkap die door Musius werd gedragen, bevindt zich in de Oud-Katholieke parochie van Utrecht.

Noten en verwijzingen

  1. Volgens anderen was Musius in 1503 in Vlaardingen geboren
  2. Volgens Petrus Opmeer (1526-1594) was Musius geboren op 13 juni 1500
  3. Hoewel uit de verslaggeving blijkt dat hij uiteindelijk op 11 december om het leven werd gebracht, vermeldt de traditie steevast 10 december als zijn sterfdag.
  4. H.H. van Someren. Verspreide en nagelaten dicht- en proza-stukken - met biographie -, bl. 256 e.v.
  5. DBNL lemma Cornelius Musius
  6. Dries van den Akker S.J., Heiligen-3s, de website met informatie over meer dan 5227 heiligen (4469 plaatjes) en 3639 namen!
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.