Aminozuur

Een aminozuur is een organische verbinding die zowel een carboxygroep (-COOH) als een aminegroep (-NH2) bezit. Meestal worden in de biochemie met aminozuren specifiek α-aminozuren bedoeld. Bij dit soort verbindingen staan de carboxygroep en de aminogroep op hetzelfde (meestal chirale) koolstofatoom. α-Aminozuren, ook wel proteinogene aminozuren genoemd, zijn de bouwstenen van peptiden. Peptide-moleculen onderscheiden zich van polypeptiden of eiwitten door het geringe aantal aminozuren, maar kunnen zelf dienen als bouwsteen voor polypeptiden of eiwitten. Daarnaast dienen sommige aminozuren als precursor in de biosynthese van andere aminen, zoals de verschillende catecholaminen die uit tyrosine gevormd worden.

Algemene structuur van α-aminozuren. De R staat voor residu-groep

In de natuur zijn ongeveer 500 verschillende aminozuren geïdentificeerd, twintig daarvan komen in menselijke eiwitten voor, de zogeheten fundamentele aminozuren. Tijdens de spijsvertering worden aminozuren, onder invloed van enzymen, uit in de voeding aanwezige eiwitten vrijgemaakt (hydrolyse). Uit de vrijgekomen aminozuren kan het organisme zijn eigen specifieke eiwitten weer opbouwen. Het organisme kan een aantal fundamentele aminozuren zelf synthetiseren, andere echter niet. Deze laatste moeten in het voedsel aanwezig zijn, men noemt ze de noodzakelijke of essentiële aminozuren. Volwassen mensen hebben acht essentiële aminozuren nodig: lysine, tryptofaan, fenylalanine, leucine, isoleucine, threonine, methionine en valine.

Via enzymreacties (protease) in het spijsverteringskanaal worden eiwitten opgesplitst in aminozuren (proteolyse). De aminozuren worden vervolgens door het bloed via de darmhaarvaten en de poortader naar de lever gevoerd. Omdat eiwitsynthese uit aminozuren vooral in de lichaamscellen plaatsvindt, zal een groot deel van de aminozuren de lever onveranderd verlaten. Toch worden ook in de lever (niet-essentiële) aminozuren aangemaakt. Dit wordt transaminering genoemd.

Structurele eigenschappen

De algemene formule voor een α-aminozuur is R-CH(NH2)-COOH. De R staat voor Residu-groep, een functionele groep die er eventueel aan kan zitten. Dergelijke moleculen bezitten dus aan beide uiteinden groepen die met de groepen van andere aminozuren kunnen reageren.

Hierbij reageert de carboxygroep met de amine-groep en vormt onder afsplitsing van water (condensatiereactie) een peptidebinding. De verbinding die dan is ontstaan heet een amide. De nieuwe verbinding bezit opnieuw een carboxy- en een aminegroep.

Vorming van een peptidebinding tussen twee aminozuren

Dit opent de mogelijkheid om een keten (polymeer) van aminozuren te maken met behulp van herhaalde kop-staartreacties. Zo'n molecule wordt een peptide genoemd, en afhankelijk van het aantal betrokken aminozuren worden ze di-, tri-, tetra-, pentapeptiden etc. genoemd. Eiwitten zijn polypeptiden en vormen een groot deel van de chemische machinerie van de cel. Zij worden voor allerlei doeleinden gebruikt.

Voor de mens zijn een aantal aminozuren essentieel; het zijn aminozuren die de mens niet zelf uit de andere aminozuren kan maken en die via het voedsel moeten worden opgenomen. Niet-essentiële aminozuren kunnen in principe wel zelf gemaakt worden, hetzij uit andere, via de voeding opgenomen aminozuren, hetzij uit andere bouwstoffen.

Aminozuren in een eiwit kunnen op diverse manieren geïdentificeerd worden. Daartoe wordt het eiwit eerst in brokstukken opgesplitst. Dit kan gebeuren door zure hydrolyse van het eiwit in 6 N zoutzuur bij verhoogde temperatuur. Daarna worden de brokstukken van elkaar gescheiden met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC), gekleurd met ninhydrine-kleuring en gedetecteerd bij 440 (proline) en 570 nm. Deze methode is bekend onder de naam Moore&Stein zure hydrolyse van eiwitten. De brokstukken kunnen ook gescheiden worden door middel van elektroforese.

Overzicht van de 20 fundamentele aminozuren

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de 20 standaardaminozuren en hun primaire eigenschappen:

De twintig aminozuren die in eiwitten voorkomen
Naam 3-lettercode 1-lettercode Essentieel Lading bij pH=7[1] Polariteit van de zijketen[1] R-groep
AlanineAlaAneutraalapolair -CH3
ArginineArgR
S
positiefpolair -CH2-CH2-CH2-HN-(HN)=C(NH2)
AsparagineAsnNneutraalpolair -CH2-CO-NH2
AsparaginezuurAspDnegatiefpolair -CH2-COOH
CysteïneCysC
S
neutraalpolair-CH2-SH
FenylalaninePheF
X
neutraalapolair -CH2-Ph
GlutamineGlnQneutraalpolair -CH2-CH2-CO-NH2
GlutaminezuurGluEnegatiefpolair -CH2-CH2-COOH
GlycineGlyG
S
neutraalpolair -H
Histidine[* 1]HisH
S*
positiefpolair -CH2-cycl(C=CH-N=CH-NH)
IsoleucineIleI
X
neutraalapolair -CH-(CH3)-CH2CH3
LeucineLeuL
X
neutraalapolair -CH2-CH-(CH3)2
LysineLysK
X
positiefpolair -CH2-CH2-CH2-CH2-NH2
MethionineMetM
X
neutraalapolair -CH2-CH2-S-CH3
ProlineProPneutraalapolair -CH2CH2CH2-
SerineSerSneutraalpolair -CH2-OH
ThreonineThrT
X
neutraalpolair -CH(OH)-CH3
TryptofaanTrpW
X
neutraalapolair -CH2-cyclo(Ph-NH-CH=C)
TyrosineTyrY
S
neutraalpolair -CH2-p-Ph-OH
ValineValV
X
neutraalapolair -CH-(CH3)2

X = essentieel
S = semi-essentieel (onder bepaalde omstandigheden essentieel)

  1. In het geval van histidine stellen veel handboeken dat het alleen essentieel is voor jonge kinderen. Onderzoek gepubliceerd in 1975 stelt echter dat het ook voor volwassenen essentieel is.[2]

Typen aminozuren

  • α-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep aan hetzelfde koolstofatoom zitten,
  • β-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep aan naast elkaar gelegen koolstofatomen zitten
  • γ-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep door drie koolstofatomen van elkaar gescheiden zijn.
  • ω-aminozuren, waarbij de carboxy- en aminogroep aan de uiteinden van (lange) koolstofketens zitten. Deze worden gebruikt voor het maken van polyamiden.

Bij alle biologisch belangrijke aminozuren zit de amino- en de carboxygroep vast aan hetzelfde koolstofatoom, zodat ze allemaal met de algemene formule R-CH(NH2)-COOH voorgesteld kunnen worden. Zij verschillen dus in de groep R.

Een belangrijk γ-aminozuur (toevallig ook ω-aminozuur) is gamma-aminoboterzuur (GABA).

Fysische eigenschappen van in de natuur voorkomende α-aminozuren

Voorkomen

Bij normale omstandigheden (25 °C, atmosferische druk) zijn α-aminozuren in oplossing neutraal geladen (of ongeladen) als de zuurgraad (pH) gelijk is aan het isoelektrisch punt. De aminogroep heeft dan doorgaans een H+ opgenomen, de COOH-groep heeft er één afgestaan, het ontstane deeltje wordt een zwitterion genoemd:

De reacties tussen de verschillende vormen zijn allemaal evenwichten. Dit betekent dat in het iso-elektrisch punt naast de twee genoemde vormen van het aminozuur ook de positief geladen vorm (aminogroep heeft een H+ opgenomen, COOH nog niet afgestaan) en de negatief geladen vorm (aminogroep nog neutraal, COOH wel al H+ afgestaan) in gelijke aantallen voorkomen. Alle vormen van het aminozuur samen hebben dan nog steeds een netto lading van 0.

Als het aminozuur voorkomt in de vorm NH3+-CHR-COO, dan spreekt men van een zwitterion; het aminozuur is evenveel positief als negatief geladen en de aanwezigheid van formele ladingen kan ongedaan gemaakt worden door een transfer van protonen (H+).

  • Bij een pH lager dan het iso-elektrisch punt (zuurder) komt een steeds groter deel van het aminozuur voor als NH3+-CHR-COOH
  • Bij een pH hoger dan het iso-elektrisch punt (basischer) komt het aminozuur steeds meer voor in de vorm NH2-CHR-COO

Optische activiteit

Alle α-aminozuren (behalve glycine) hebben een asymmetrisch koolstofatoom (chiraal koolstofatoom). Dit betekent dat deze aminozuren in twee vormen (isomeren) kunnen voor komen, de L-vorm en de D-vorm — deze twee vormen zijn het spiegelbeeld van elkaar (zie optische isomerie). De natuurlijke aminozuren komen in de L-vorm voor.

Deze twee isomeren hebben de eigenschap dat zij het polarisatievlak van gepolariseerd licht over een bepaalde hoek kunnen draaien. De hoek α waarover het polarisatievlak gedraaid wordt hangt af van het soort aminozuur, de concentratie, temperatuur en de afstand die het gepolariseerde licht door de oplossing aflegt.

met hierin:

  • specifieke rotatie in ° mL/m g
  • l afstand die het gepolariseerde licht door de oplossing aflegt in meter
  • c de concentratie in g/mL
Naam Ontledingstemperatuur Oplosbaarheid in water Zuurconstanten Isoelektrisch punt moleculaire massa
(in °C) (in g/100 mL bij 25 °C) pK1 pK2 pK3 pH in g/mol
Alanine297016,7−08,52,359,8706,11089
Arginine24401512,51,828,9913,2010,76174
Asparagine234003,50−5,42,028,8005,41132
Asparaginezuur270000,5425,01,9910,003,9002,98133
Cysteïne121016,0−06,51,868,3510,3405,02121
Glutamine185003,7−06,12,179,1305,65146
Glutaminezuur247000,8631,42,139,9504,3203,08147
Glycine2330252,359,7806,06075
Histidine287004,2−39,71,816,0509,1507,64155
Isoleucine284004,111,32,329,7606,04131
Leucine293002,4−10,82,339,7406,04131
Lysine225erg oplosbaar14,62,169,2010,8009,47146
Methionine280003,40−8,22,179,2705,74149
Fenylalanine283003,0−35,12,589,2405,91165
Proline220162−85,01,9510,6406,30115
Serine228005,00−6,82,199,4405,68105
Threonine225erg oplosbaar−28,32,099,1005,60119
Tryptofaan289001,1−31,52,439,4405,88204
Tyrosine342000,04−10,62,209,1110,0705,63181
Valine315008,913,92,299,7206,00117

Oplosbaarheid

De oplosbaarheid hangt voornamelijk af van de polariteit van de zijketen (R) van het α-aminozuur af. Hierdoor kan het α-aminozuur in meer of mindere mate hydrofiel dan wel hydrofoob zijn. Dit beïnvloedt zijn interactie met andere structuren, zowel binnen een eiwit zelf, als met andere eiwitten of omliggend weefsel. De verdeling van hydrofiele en hydrofobe α-aminozuren in een eiwit bepaalt de tertiaire structuur van het eiwit, terwijl de plaats van de α-aminozuren aan het oppervlak van het eiwit de quaternaire structuur beïnvloedt.

Oplosbare eiwitten hebben een oppervlak dat rijk is aan polaire aminozuren zoals serine en threonine, terwijl membraaneiwitten aan de buitenkant hydrofobe aminozuren hebben die zich hechten aan een lipidemembraan. Zo bevatten eiwitten die positief geladen moleculen aan hun oppervlak binden veel negatief geladen α-aminozuren (zoals glutaminezuur en asparaginezuur), terwijl eiwitten die negatief geladen moleculen binden een oppervlak bezitten dat rijk is aan lysine en arginine.

Hydrofobe interacties ontstaan tussen hydrofobe aminozuren, de alifatische en de aromatische aminozuren. Hydrofiele en hydrofobe interacties tussen naburige eiwitten hoeven niet af te hangen van de zijketens van de α-aminozuren. Andere ketens kunnen zich aan het eiwit hechten en zo hydrofobe lipoproteïnen of hydrofiele glycoproteïnen vormen.

Synthese van eiwitten

Ribosomen lezen mRNA af en bouwen aan de hand daarvan een polypeptide of eiwit. Dit proces heet translatie. Het tRNA zorgt voor de aanvoer van aminozuren naar het ribosoom toe die deze omzet in een polypeptide of eiwit.

De genetische code

mRNA bestaat uit een sequentie van basen, welke per drietal (codon) coderen voor een specifiek aminozuur. Zo zal de sequentie ACC en ACA resulteren in de aankoppeling van een threoninemolecuul aan het polypeptide.

Aandoeningen

Mensen die lijden aan fenylketonurie kunnen geen fenylalanine afbreken en omzetten in tyrosine en moeten dit dus met het voedsel binnen krijgen. Doordat het fenylalanine zich in het bloed en het ruggenmerg ophoopt, kunnen er zenuwcellen beschadigd raken en treedt uiteindelijk hersenbeschadiging op. Daarom wordt er bij pasgeborenen met een hielprik bloed afgenomen en worden zij op deze afwijking gecontroleerd. Met een dieet zijn ernstige problemen redelijk te voorkomen.

Zie ook

Zie de categorie Amino acids van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.