Alternatieve geneeswijze

Alternatieve geneeswijze en complementaire geneeswijze zijn verzamelnamen voor behandelmethoden en diagnostische concepten die worden voorgesteld als een alternatief of aanvulling op wetenschappelijk onderbouwde geneeswijzen.

Alternatieve en complementaire medische behandelmethoden omvatten natuurgeneeskundige behandelingen, lichaamstherapieprocedures, enkele ontspanningsprocedures en behandelmethoden zoals homeopathie en osteopathie, evenals methoden zoals de antroposofische geneeswijze en traditionele Chinese geneeskunde. Geen wetenschappelijk aannemelijk werkingsmechanisme dat verder gaat dan het placebo-effect is aangetoond voor het effect van alternatieve medische therapieën.[1][2]

Geschiedenis

In de geschiedenis van de geneeskunde zijn, wat Nederland betreft, reguliere en alternatieve behandelingen pas als zodanig te onderscheiden na invoering van de Wet Uitoefening Geneeskunst (1865), die het domein van de reguliere geneeskunde afbakende en voorbehield aan artsen. Ook na invoering van de wet werden naast de reguliere geneeskunde alternatieve behandelingen toegepast. In deze periode bestonden deze alternatieve behandelingen uit bijvoorbeeld fytotherapie en homeopathie, en aan het eind van de negentiende eeuw ontstond er een hausse aan de later verboden patentmiddelen. Sinds 1999 (vervanging van Wet Uitoefening Geneeskunst door de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) mag iedereen behandelingen uitvoeren, maar zijn er wel zogenoemde voorbehouden handelingen, die alleen door medisch geschoold personeel mogen worden gedaan.

Wetgeving

Nederland en België

In 1973 kwam in Nederland de Staatscommissie Medische Beroepsuitoefening ('Commissie Muntendam') met het voorstel van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Wet BIG. Deze werd uiteindelijk in 1999 van kracht. De Wet BIG komt erop neer dat sinds de vervanging van de Wet Uitoefening Geneeskunst (1865) door de Wet BIG iedereen geneeskunde mag bedrijven. Er zijn wel zgn. voorbehouden handelingen, die alleen door medisch geschoold personeel mogen worden gedaan. Voor Nederland zijn deze "voorbehouden handelingen": heelkundige handelingen, verloskundige handelingen, endoscopieën, katheterisaties, injecties, puncties; narcose, het gebruik van radioactieve stoffen en ioniserende straling, cardioversie, defibrillatie, elektroconvulsietherapie, niersteenvergruizing en kunstmatige fertilisatie.

In België is ook het stellen van diagnoses en het toepassen van medisch-therapeutische handelingen voorbehouden aan artsen. Het toebrengen van schade aan de gezondheid van een persoon als het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde en het stellen van een diagnose wordt juridisch vervolgd. In april 1999 is de wet Colla aangenomen, die de mogelijkheid biedt voor niet-conventionele behandelwijzen om te ijveren voor een erkenning als beroepsgroep. Deze kaderwet beschrijft de stappen die genomen moeten worden om deze niet-conventionele geneeswijzen te regulariseren. Op 11 mei 2003 werd een wet bekrachtigd die nodig is voor het erkennen van de beroepsverenigingen, met name homeopathie, acupunctuur, chiropraxie en osteopathie. Een erkenning van deze beroepen als niet-conventionele behandelwijzen is echter na bijna tien jaar nog geen feit. Van de wet Colla zijn immers verschillende essentiële artikelen nog niet in werking getreden, en blijven er criteria geldig met betrekking tot kwaliteitseisen en de voorwaarden voor bewezen werkzaamheid, onder andere vastgelegd door de Orde der artsen en de Raad voor het Verbruik.

Alternatieve therapeuten kunnen in Nederland en België lid worden van een beroepsorganisatie, en bij elke beroepsvereniging is er de verplichting om lid te zijn van een organisatie die een klachtenregeling en/of tuchtrecht kan verzorgen. De overheid laat de beroepsverenigingen van alternatieve geneeswijzen vrij in het bepalen van hun opleidings- en kwaliteitseisen. Sommige beroepsverenigingen verzorgen zelf hun opleidingen en tuchtrecht of klachtenregeling; andere besteden onderdelen uit aan instanties die zich daarop toespitsen. Een aantal beroepsverenigingen hebben dit aspect geregeld via de Klachtencommissie Alternatieve Behandelwijzen.

Europese Unie

In de Europese Unie wordt het Europees Parlement dan ook geconfronteerd met een tegenstrijdige toestand, waarin een behandelaar die in het ene land officieel erkend wordt, maar in een ander land van de Europese Gemeenschap aangeklaagd kan worden voor het onwettig uitoefenen van geneeskunde. Dit is in strijd met het Verdrag van Rome. In 1997 is 'Het Statuut van de niet-conventionele Geneeswijzen' aangenomen. Het Europees Parlement vraagt daarin aan de Commissie zich in te spannen voor de verdere erkenning van de niet-conventionele geneeswijzen. Er staat ook in dat erkenning pas komt als de werking bewezen is. Op initiatief van de Europese Unie hebben onderzoekers in de COST (European Cooperation in the field of Science and Technology) B4 samenwerking het wetenschappelijk werk omtrent de niet-conventionele geneeswijzen verzameld. Het eindrapport van COST B4 zegt dat er onvoldoende bewijs van werking is, maar ook dat het mogelijk is om de al dan niet optredende werking van alternatieve geneeswijzen te testen met wetenschappelijk gangbare methodes. Dat sprak de beweringen tegen dat "conventionele wetenschap" voor alternatieve geneeswijzen niet toepasbaar is.

Terminologie

De term alternatieve geneeswijze is in Nederland gangbaar geworden, nadat de Commissie Alternatieve Geneeswijzen (Commissie Muntendam) in 1981 een rapport aan de Nederlandse regering uitbracht met aanbevelingen om een aantal alternatieve behandelingen wetenschappelijk te laten onderzoeken.[3][noot 1] De Nederlandse regering heeft in 1983 de Gezondheidsraad om advies gevraagd. De daarvoor door de Gezondheidsraad geïnstalleerde commissie volgt de Commissie Muntendam in het gebruik van de termen "regulier" en "alternatief". De commissie wil echter niet spreken over "alternatieve geneeswijzen", maar kiest voor de neutralere aanduiding alternatieve behandelwijzen, vanwege het ontbreken van bewijs voor "genezing".[4]

De KNMG, de Nederlandse artsenfederatie, spreekt van niet-reguliere behandelwijzen. De termen "alternatief", "complementair" en "geneeswijze" worden niet gebruikt, omdat deze de indruk kunnen geven dat deze een alternatief of aanvulling kunnen vormen of ook werkelijk tot genezing kunnen leiden.[5]

Sommigen geven de voorkeur aan de term complementaire behandelwijze om te benadrukken dat deze behandelwijzen niet bedoeld zijn als vervanging van de geneeskunde. Zo gebruikte de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMw) deze term bij een onderzoek in opdracht van het Nederlandse Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.[6] Ook worden de termen alternatieve geneeskunde, alternatieve behandelingen of niet-conventionele geneeswijzen gebruikt.

Alternatieve geneeswijzen worden soms aangeduid als 'kwakzalverij', wat een meer negatieve connotatie met zich meedraagt. In zijn dissertatie concludeerde Cees Renckens dat de term alternatieve geneeswijzen gezien kan worden als synoniem voor kwakzalverij.[7] De Hoge Raad der Nederlanden stelde in 2009 vast dat de medische wereld een behandeling als kwakzalverij beschouwt wanneer, zonder dat daar wetenschappelijk bewijs voor is, gesteld wordt dat iets kan genezen.[8] Uit een TNS NIPO-onderzoek onder de Nederlandse bevolking in 1998 bleek dat 75% van de ondervraagden deze betiteling te ver vond gaan. Iemand die behandelt met alternatieve geneeswijzen, mag in Nederland een kwakzalver genoemd worden[9], dat kan echter juridische gevolgen hebben. Het gerechtshof in Amsterdam heeft bijvoorbeeld in 2002, in de zaak van Hans Houtsmuller tegen de Vereniging tegen de Kwakzalverij, geconcludeerd dat Doctor Houtsmuller onterecht als kwakzalver en leugenaar is betiteld.[9]

Opleiding en registratie

Alternatieve geneeswijzen worden meestal niet aan universiteiten of paramedische opleidingen gedoceerd, maar aan particuliere beroepsopleidingen. Beoefenaren van alternatieve geneeswijzen met een dergelijke opleiding kunnen zich laten opnemen in een register van de eigen beroepsgroep. BIG-registratie is voorbehouden aan beoefenaren die een daartoe aangewezen medisch, zoals artsen, of een paramedisch beroep beoefenen. Negentig procent van de beoefenaars die bij een beroepsvereniging voor alternatieve geneeswijzen staat ingeschreven, heeft geen arts-diploma.[10]

Een klein deel van de reguliere artsen in Nederland studeert verder in alternatieve richtingen zoals homeopathie, chiropraxie, manuele therapie, antroposofie, osteopathie of acupunctuur. In Nederland vertegenwoordigen de alternatieve artsenverenigingen ongeveer 1000 artsen (1,2 % van het aantal in Nederland geregistreerde artsen[11]). Het aantal therapeuten zonder artsenopleiding ligt hoger.

Samenwerking

In de praktijk blijkt dat alternatieve therapieën worden gebruikt naast reguliere therapieën, meestal als aanvulling of ondersteuning. Het gaat om circa 6% van de Nederlandse en circa 10% van de Belgische bevolking. Slechts een kleine minderheid van hen die alternatieve geneeswijzen kiezen, maakt uitsluitend gebruik van alternatieve geneeswijzen (Zie: Gebruik).

Alternatieve middelen kunnen, net als reguliere, bijwerkingen hebben. Over de interactie van bepaalde kruiden en andere niet-conventionele middelen met conventionele geneesmiddelen, en de ongewenste bijwerkingen die dit kan geven, wordt steeds meer duidelijk. Patiënten dienen steeds hun arts in te lichten als zij, naast wat deze heeft voorgeschreven, ook een of meer alternatieve middelen gebruiken.[12]

Uit de antwoorden van 1700 artsen op een elektronische vragenlijst van het tijdschrift Medisch Contact in april 2007, bleek dat in de praktijk veel artsen sommige alternatieve geneeswijzen niet zonder meer afwijzen. De meerderheid ‘gedoogt’ dat een patiënt een bezoek wil brengen aan een acupuncturist (73%), homeopaat (65%), antroposofisch arts (59%) of natuurgeneeskundige (50%).[13]

Bij een ledenraadpleging door de KNMG, de Nederlandse artsenfederatie, in november 2007 onderschreef de helft van 800 ondervraagde artsen de stelling: "alternatieve geneeswijzen genezen niet, maar helpen de patiënt wel". Minder dan een kwart was het niet eens met de stelling en de resterende 27% had 'geen mening'. Driekwart van de artsen denkt dat mensen hun toevlucht tot alternatieve geneeswijzen zoeken omdat ze teleurgesteld zijn in de reguliere zorg. 73% vindt dat alternatieve geneeswijzen niet allemaal over één kam geschoren moeten worden. De artsen erkennen dat de reguliere geneeskunde te weinig aandacht heeft voor de patiënt als persoon. Maar 85% vindt ook dat patiënten te weinig kritisch zijn ten opzichte van alternatieve behandelaars, 90,1% vindt dat het handelen van artsen een wetenschappelijk fundament moet hebben, 90,4% vindt dat artsen dienen te handelen volgens de evidence-based richtlijnen, 80,5% werkt niet samen of verwijst niet door naar alternatieve behandelaars, en 96% beoefent zelf geen alternatieve geneeswijzen.[14][15]

In 2008 heeft de KNMG in een gedragsregel aangegeven dat "de arts zich moet richten naar het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, gecombineerd met klinische ervaring en rekening houdend met de wensen, verwachtingen en ervaringen van de patiënt". De arts zal niet voorbij gaan aan reguliere behandelingen, mag geen valse hoop op genezing geven en moet zorgen dat de patiënt geen schade oploopt. Ook dient de arts oog te hebben voor het bredere welzijn van de patiënt.[5] [16]

Verzekering

Nederland

In de Nederlandse verplichte basiszorgverzekering is geen dekking van alternatieve geneeskunde opgenomen, maar vrijwel alle zorgverzekeraars bieden dit wel in hun aanvullende verzekeringen.

België

In de Belgische verplichte ziektekostenverzekering is geen dekking van alternatieve geneeskunde opgenomen, maar de mutualiteiten (ziekenfondsen) bieden wel dekking voor osteopathie, chiropraxie, acupunctuur, homeopathie, kruidengeneeskunde en andere therapieën in hun aanvullende verzekeringen.[17] De Vlaamse organisatie Skepp is tegenstander van het vergoeden van alternatieve behandelingen.[18] Zij stelt dat niet de tevredenheid van de klant, maar de werkzaamheid leidend moet zijn. In januari 2004 laaide in België een felle media-discussie over het verzekeren van alternatieve behandelwijzen nadat aan de Universiteit Gent dertig sceptici een 'zelfmoordstunt' uithaalden met een overdosis homeopathisch verdund slangengif, belladonna, en arseen.[19]

Publieke opinie

Zowel in Nederland als België denkt het publiek zeer uiteenlopend over de wenselijkheid van het gebruik van alternatieve geneeswijzen. Uitgesproken voor- en tegenstanders laten van zich horen via organisaties als de Vereniging tegen de Kwakzalverij, Stichting Innovatief Onderzoek en onderwijs van Complementaire Behandelwijzen en SKEPP.

Nederland

Uit een NIPO-marktonderzoek uit 1998 blijkt dat 75% van de Nederlandse ondervraagden positief dacht over alternatieve geneeswijzen en de betiteling "kwakzalverij" voor alternatieve geneeswijzen te ver vond gaan.[20] Wel vond de meerderheid van de Nederlanders in 1998 dat er meer controle moest komen op alternatieve geneeswijzen en dat deze op dezelfde manier getest moesten worden als de reguliere geneeswijzen.

NIPO-onderzoek 1998:
Stellingen Eens (%) Oneens (%) Weet niet (%)
Alternatieve geneeswijzen moeten op dezelfde manier worden getest als
de reguliere geneeswijzen
83 10 7
Alternatieve geneeswijzen en reguliere geneeswijzen hebben beide hun
sporen verdiend bij het genezen van ziekten
73 17 10
Alternatieve geneeswijzen zijn een moderne vorm van kwakzalverij 18 75 7
Alternatieve genezers en reguliere artsen zouden nauw moeten samenwerken 81 13 6

Na 2001 zijn er geen opiniepeilingen meer gedaan, en is het bijvoorbeeld niet bekend welk effect de zaak Sylvia Millecam heeft gehad op de reputatie van alternatieve geneeswijzen. De grootste kritiek op alternatieve geneeswijzen is dat per definitie het wetenschappelijk bewijs ontbreekt dat ze doeltreffender zijn dan een placebo-effect.[21] Ook benadrukken critici dat mensen een vals geloof kunnen hebben in de werking van een alternatieve behandelmethode, waardoor ze de reguliere geneeskunde mogelijk links laten liggen.[22]

Wetenschappelijk onderzoek

Er zijn in het verleden al veel wetenschappelijke onderzoeken verricht naar de werking van diverse alternatieve geneeswijzen.[23] Volgens de Britse auteur Simon Singh zijn veel van die onderzoeken niet volgens de methodologische eisen opgezet, waardoor de resultaten onbetrouwbaar zijn.[24] Tijdens bepaalde onderzoeken werd er volgens de homeopathische beweging ook gefraudeerd.[25][26] Singh beschrijft hoe van de overige onderzoeken sommige een werking aantoonden, terwijl volgende, groots opgezette onderzoeken naar dezelfde ziekte en dezelfde behandeling dan weer géén effect lieten zien.[27] Singhs boek richt zich in het bijzonder op acupunctuur, homeopathie, chiropraxie en kruidengeneeskunde.

ZonMw publiceerde in 2009 een eindevaluatie over het onderzoek naar complementaire behandelwijzen in Nederland. Het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek gebaseerd op wetenschappelijke methodologie wordt benadrukt en de conclusie luidt dat ondanks het krappe budget veel te bereiken valt op vlak van opleiding en onderzoek. Anderzijds blijkt de kloof tussen het gevestigde, universitair verankerde regulier geneeskundig onderzoek en het onderzoek naar alternatieve geneeswijzen nog zeer groot te zijn. Verdere maatregelen zijn noodzakelijk om goed onderzoek naar alternatieve behandelwijzen te blijven stimuleren, aldus ZonMw.[28] Critici van alternatieve behandelwijzen, in Nederland vertegenwoordigd door onder andere de Vereniging tegen de Kwakzalverij, zien die noodzaak echter niet en zijn van mening dat alternatieve behandelwijzen in het recente verleden al meer dan uitputtend onderzocht zijn en dat de kans gering is dat nog meer onderzoek tot nieuwe inzichten zal leiden. In 2014 adviseert ZonMw om een infrastructuur op te zetten waar onderzoek, praktijk en beleid elkaar weten te vinden en controle plaatsvindt op complementair zorggebruik.[29]

Gebruik

Nederland

In de periode van 1981 tot 1993 steeg het bezoek van 3,8 tot 5,8%. Tussen 1994-2008 schommelde dit percentage tussen de 5,3% en 7,2%. Inclusief huisartsen die 'bijzondere geneeswijzen' toepassen ligt dit zo'n 3 à 4% hoger.[30]

Volgens gegevens over de periode 2010-2012 van het CBS had bijna 6% van de bevolking contact met een alternatieve genezer.[31] In deze periode was de acupuncturist de meest bezochte alternatieve behandelaar.[32] Degenen die contact hadden met een alternatieve genezer waren daar erg tevreden over, aldus het CBS. Gemiddeld gaven zij in 2010-2012 een 8,1 als rapportcijfer. Ter vergelijking: de huisartsenpraktijk werd gewaardeerd met een 7,7 en de specialist kreeg een 7,8.[31]

Vrouwen, 30- tot 65-jarigen, hoger opgeleiden en aanvullend verzekerden hebben het meeste contact met de alternatieve genezer. De meest bezochte alternatieve behandelwijzen zijn acupunctuur (25%), homeopathie (22%) en chiropraxie (17%).[31]

In 2018 gaf 11% van de volwassen bevolking aan het afgelopen jaar een alternatieve genezer te hebben bezocht. En bleken deze mensen hier doorgaans erg over te spreken te zijn.[33]

België

Volgens een bron[34] zou 40% van de bevolking weleens een beroep doen op een alternatieve behandeling. In schril contrast daarmee staat de Belgische Nationale Gezondheidsenquête van 2004[35] waaruit blijkt dat in 2003 maar 11,5% van de Belgische bevolking contact nam met een alternatieve of niet-conventionele therapeut. Deze verschillen zijn terug te brengen tot de wijze van onderzoek: een algemene bevraging Heeft u ooit een alternatief genezer geconsulteerd geeft andere resultaten, en met een grotere kans op vertekening, dan een meer specifieke bevraging als Heeft u het afgelopen jaar een alternatief genezer geconsulteerd.

Terwijl voor 6% van de bevolking het contact met een niet-conventionele therapie plaatsvond bij een arts, was dit bij 4,6% van de bevolking een paramedisch therapeut. Deze contacten betroffen onder meer homeopathie (5,8% van de Belgische bevolking), acupunctuur (1,6%), osteopathie (4,3%) en chiropraxie (1,5%).

In de algemene tendens zit geen ontwikkeling: 11,2% in 2001 en 11,5% in 2004. Osteopathie en acupunctuur stegen licht, terwijl voor homeopathie en chiropraxie een lichte daling te merken was in vergelijking met 2001.

Wat betreft de Gezondheidsenquête 2008 kan men volgende gegevens terugvinden: 12% van de bevolking heeft in de 12 maanden voorafgaand aan het interview een contact gehad met een alternatieve of niet-conventionele therapeut. Het gaat hierbij, in volgorde van belang, om contacten met een osteopaat (6,4% van de bevolking), een homeopaat (4,0%), een chiropractor (1,8%), een acupuncturist (1,6%), een manueel therapeut (1,2%) en een fytotherapeut of kruidengenezer (1,1%). Een aanzienlijk deel van de bevolking heeft dus in de 12 maanden voorafgaand aan het interview beroep gedaan op verschillende beoefenaars van niet-conventionele geneeswijzen. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg voerde in 2009, in opdracht van federaal minister van Sociale Integratie, Volksgezondheid en Leefmilieu Onkelinx, een studie uit omtrent de niet-conventionele geneeswijzen, en in het bijzonder de acupunctuur, homeopathie, chiropraxie en osteopathie.[36]

Zie ook

Zie de categorie Alternative medicine van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.