Afweer

De afweer bij de mens (immuniteit) tegenover ziekteverwekkers (pathogenen) kan kunstmatig ingedeeld worden in aangeboren ("innate") immuniteit en verworven ("adaptive") immuniteit. Het is de taak van het immuunsysteem om ziekteverwekkers te detecteren en vervolgens te elimineren.

Het Canadese leger vaccineert in 1914 soldaten om afweer te verwerven tegen vlektyfus

Voorbeelden:

Er zijn verschillende manieren om ziekteverwekkers af te weren. Dit zijn de belangrijkste:

  1. Een mechanische (niet biochemische) afweer: de intacte huid en slijmvliezen vormen voor verreweg de meeste soorten micro-organismen een niet te nemen barrière.
  2. Een biochemische: dit is bijvoorbeeld het zuur in de maag of de zuurgraad van de schede, maar ook de natuurlijk aanwezige bacteriën op de huid en in de darmen.
  3. Een cellulaire: sommige witte bloedcellen kunnen bacteriën insluiten en zo onschadelijk maken, zogeheten fagocytose.
  4. Een humorale: in bloed en lichaamsvloeistof kunnen zich antistoffen bevinden, die bacteriën, virussen en soortvreemde eiwitten onschadelijk maken.

De witte bloedcellen, waarvan er circa 5000 per mm in het bloed aanwezig zijn3 hebben, doden de ziekteverwekkers die in het bloed terechtkomen. Ze kunnen namelijk van vorm veranderen (type: macrofaag) en door omvloeiing (fagocytose) de ziekteverwekker opnemen. Dode witte bloedcellen vormen samen met de opgenomen schadelijke stoffen etter, en kunnen zo deze schadelijke stoffen het lichaam uit werken.

Barrières

De afweer wordt over het algemeen ingedeeld in drie barrières. Hieronder worden deze barrières kort uitgelegd.

Huid

De huid is (op een paar plekken als mond en ogen na) een gesloten orgaan. Ziekteverwekkers kunnen er moeilijk doorheen. Door talgklieren in de huid wordt talg afgescheiden (vet), hierdoor wordt de huid waterafstotend, en bestendig tegen micro-organismen. De van nature aanwezige bacteriekolonies op de huid maken het pathogene bacteriën moeilijk zich te handhaven. Deze natuurlijk aanwezige bacteriën worden onderscheiden in residente (blijvende) en transiënte (voorbijgaande) populaties. Ook na zorgvuldig wassen van de handen blijft de residente populatie aanwezig. Deze populatie vormt de externe, niet-specifieke afweer. Ook slijmvliezen en zure gebieden vallen onder de eerste afweer. Slijmvliezen scheiden antistoffen uit die potentiële ziekteverwekkers uitschakelen. In zure gebieden kunnen de meeste micro-organismen niet overleven. Ook trilharen in de luchtwegen en micro-organismen in de darmen vallen onder de eerste barrière.

Aspecifieke afweer

Als indringers erin slagen de eerste barrière te passeren (bijvoorbeeld via ingenomen voedsel of via ingeademde vervuilde lucht) stuiten ze op de tweede barrière. Deze bestaat uit verschillend soorten witte bloedcellen, namelijk macrofagen, granulocyten en naturalkillercellen. Deze drie soorten cellen zijn fagocyten, die de ziekteverwekkers zelf, of de door hen aangetaste lichaamscellen, opruimen door ze te fagocyteren.

De aspecifieke afweer bestaat uit stoffen en cellen die zich niet specifiek richten tegen een ziekteverwekker. Fagocyten zijn cellen die andere cellen vernietigen (opeten, fagocytose) en eventueel het antigeen op hun membraan plaatsen zodat het in de lymfeknopen kan worden gepresenteerd aan andere witte bloedcellen waardoor de specifieke afweer wordt geactiveerd.

Specifieke afweer

Verschillende B-cellen met antigeen-receptoren en antigeen moleculen

De specifieke afweer is de afweer die (door de aspecifieke afweer) wordt geactiveerd ter bestrijding van een specifieke ziekteverwekker. Hij bestaat uit B- en T-cellen.

De specifieke afweer verloopt als volgt: Fagocyten, van de algemene afweer, eten de ziekteverwekkers op door ze in te sluiten. De fagocyt is nu een antigeen presenterende cel geworden (APC). De APC gaat dan naar de lymfeklieren, om zijn antigeen te presenteren aan t-helpercellen. Als er een t-helpercel met de APC kan binden, kan er een verdere reactie ontstaan, namelijk activatie van de B-cellen en T-cellen. De T- en B-cellen, oftewel T- en B-lymfocyten, beginnen zich te vermenigvuldigen. De B-cellen worden dan getransformeerde plasmacellen. Iedere plasmacel kan antilichamen vormen. Hij is in staat tot een massaproductie van wel 2000 antilichamen per seconde. De T-cellen gaan na de vermenigvuldiging cytokinen produceren. Cytokinen zijn erg belangrijk, want zij stimuleren de B-cellen. Daarnaast activeren de cytokinen de fagocyten en een bepaalde groep die ook tot de T-cellen behoort, die de gehele immuunreactie in balans houdt.

T-lymfocyten worden alleen gebruikt bij bestrijding van virussen, ze binden zich aan het eiwit van een geïnfecteerde cel door middel van de receptor van de lymfocyt, zodat die dood gaat. B-cellen maken antistoffen die koppelen aan de ziekteverwekker.

Bij virussen zorgen de antistoffen ervoor dat ze geen cellen meer binnen kunnen gaan, omdat de virussen worden geneutraliseerd.

Bij bacteriën zorgen ze er samen met complementfactoren voor dat de cel direct kapotgaat of makkelijk vernietigd kan worden door fagocyten. Bij toxinen (giftige stoffen die ook worden gemaakt door bacteriën) zorgen ze ervoor dat die geneutraliseerd worden.

Zie ook


Zie de categorie Immunology van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.