Achan

Achan (Hebreeuws: עכן) is een persoon uit de Hebreeuwse Bijbel die genoemd wordt in het Bijbelverhaal rond de val van Jericho in het Bijbelboek Jozua.

Gustave Doré, De steniging van Achan.

Volgens dit verhaal verborg Achan een Babylonische mantel en goud en zilver van de buit die de Israëlieten verzamelden na de plundering van Jericho en dit tegen het uitdrukkelijk verbod van God in.[1] Het goud en het zilver en de ijzeren vaten waren bestemd voor de "schat van de Heer". Het leger van de Israëlieten lijdt daarna een nederlaag bij de stad Ai en verliezen er 36 man.[2] Jozua verneemt van God dat dit een straf is voor het overtreden van zijn gebod. Hij voert dan een onderzoek door een soort loting uit te voeren,[3] kiest eerst de stam van Juda uit, vervolgens het geslacht van Zarchi en uiteindelijk Achan die onmiddellijk tot een bekentenis overgaat.[4] Na het opgraven van de buit in de tent van Achar wordt hij door "gans Israël" gestenigd samen met zijn vrouw, kinderen en al zijn bezittingen. Daarna worden de resten verbrand en onder stenen begraven in de Achorvallei.[5]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.