1e millennium
Het eerste millennium liep vanaf het jaar 1 tot 1000 n.Chr. volgens de juliaanse kalender.
Europa
Belangrijke ontwikkelingen in Europa waren de opkomst en de ondergang van het Romeinse Rijk, de opkomst van het christendom en de Grote Volksverhuizing.
Uit het Oergermaans ontwikkelen zich het Noors, Nedersaksisch, Engels, Westerlauwers, Sater- en Noord-Fries en het Nederlands.
Het Latijn, de taal van de Romeinen, raakt door de Romeinse expansie verspreid over een groot deel van Europa en wordt in het westelijke deel van het Romeinse Rijk de algemene voertaal. In de loop der eeuwen worden de verschillen tussen de dialecten van het Latijn steeds groter en de onderlinge verstaanbaarheid steeds kleiner, zodat ze vanaf ca. 800 als verschillende talen worden beschouwd: de Romaanse talen. Verschillen tussen de Romaanse talen en het Latijn worden ten dele toegeschreven aan de invloed van substraattalen, de talen van door de Romeinen onderworpen volken.
Het tweede deel van het eerste millennium wordt ook wel de vroege middeleeuwen genoemd. Dit is de periode waarin onder andere de Vikingen zich roerden en het Byzantijnse Rijk opkwam.
Amerika
Rond 500 trekken Arowakken vanuit het Westen het laagland van de Guyana's binnen. Ze vestigen zich vooral langs de kust, maar trekken ook via de rivieren het binnenland in, tot aan de stroomversnellingen van Wonotobo, Vanwege de veel voorkomende overstromingen in de moerassen van het kustgebied werpen ze kleiterpen op om hun vruchtbare landbouwgrond en woongebied te beschermen. Ze zijn vooral landbouwers, vissers en verzamelaars. Ze cultiveren de cassave, ananas, kalebas, papaja, tabak, katoen en pijlriet en richten zo een bloeiende samenleving op.