< Sociale geschiedenis van de late oudheid
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Filosofie
  3. Eenvoud des harten
  4. Restauratie
  5. Christendom
  6. De kerk
  7. Kloosters
  8. Seksualiteit
  9. Bronnen en links

7. Kloosters

Antonius, vader van het kloosterleven
Johannes Chrysostomus in de Hagia Sophia
Antisthenes, grondlegger van het cynisme

Monniken

De heilige Antonius was rond 300 in zijn eentje in de woestijn van Egypte gaan wonen om daar God te dienen als kluizenaar. Anderen gingen hetzelfde doen, zoals Johannes Chrysostomus rond 360 in de heuvels van Antiochië (Syrië). Augustinus van Hippo wilde eerst trouwen maar zag daar, onder de invloed van deze eenzame mannen (monachoi), van af en werd bisschop van Hippo. Uit deze cultuur van kluizenaars kwamen de kloosters voort, waar groepen mensen in afzondering en armoede bij elkaar leefden[1]. Deze kloosters werden gesticht op braakliggende (maar lang niet altijd onvruchtbare) gebieden rond de steden en de dorpen van het Nabije Oosten. In Byzantium zou tegen het einde van de vierde eeuw de rol van de kerk in de steden overvleugeld worden door de rol van de kloosters in de woestijn.

De monniken genoten veel prestige vanwege hun eenzaamheid, want daarin zag men het oude ideaal van de eenvoud des harten gerealiseerd. In de klassieke tijd was de stad altijd geïsoleerd geweest van het platteland, maar nu zochten de dorpelingen en de stedelingen die heilige mannen op om hen raad en zegeningen vragen, of ze ontboden hen in hun huis.

In de kloosters troffen ze robuuste, ongeletterde dorpsbewoners aan die hooguit een paar woorden Grieks spraken.

Niet alleen monniken maar ook kuise vrouwen (kloosterzusters) gingen in afzondering aan de rand van de stad leven.

Eenvoud des harten

De monnik had de wereld vaarwel gezegd en werd daardoor niet langer verscheurd door de spanningen in de maatschappij met haar egoïstische en dubbelhartige drijfveren. De mens had zich aan moeten passen aan de maatschappij: de stad, het huwelijk, de seksualiteit, de voortplanting, de cultuur, de plicht om te werken en de dagelijkse zorgen, allemaal noodzakelijke ballast van het gewone bestaan. Dat had hem beroofd van zijn aanvankelijke verrukking, maar dat was maar tijdelijk. De nieuwe paradijselijke tijd was op komst waarin de mens de ware eenvoud des harten zou bezitten.

Voorbij de klassieke stad

In de stad bleef de hiërarchie en het onderscheid tussen de mensen bestaan. In de stedelijke basilieken werd dat onderscheid weliswaar verzacht door de gemeenschappelijke rituelen waarin iedereen voor God gelijk was. Maar als de gelovigen de basiliek uitstapten, stapten ze de harde wereld van de laat-klassieke stad weer in. De monniken hoopten dat de nieuwe tijd, die in de kloosters al zichtbaar was, zich zou gaan uitstrekken over de laat-klassieke stad.

Tijdens de vijfde eeuw vielen de barbaren binnen in het westelijke deel van het Romeinse rijk. Het oostelijke deel werd grotendeels gespaard, maar daar steeg het bevolkingsaantal en daarmee de armoede in de steden. De christenen hoopten dat deze ontwikkelingen het einde van de klassieke tijd zouden inluiden en dat daarna het nieuwe tijdperk van de "eenvoud des harten" en onthouding van seksualiteit zou aanbreken. De christenen begonnen dus voorbij het einde van de klassieke stad te kijken.

In Byzantium gingen de stad, het theater en het forum een steeds kleinere rol spelen, terwijl de rol van het klooster steeds belangrijker werd. In de Griekse en Latijnse gebieden bleef de rol van de stad belangrijk tot aan hun ondergang in de volksverhuizing.

Vrijwillige en echte armen

De nederzettingen van de vrijwillige armen rondom de steden groeiden uit tot overvolle mannen- en vrouwenkloosters. De leken gaven hun aalmoezen nu liever aan de monniken, die voor hen baden, dan aan de luidruchtige en weerzinwekkende bedelaars die zich ophielden rond de basiliek.

De prominente christenen gaven niet langer meer giften aan hun stad maar ze gingen elkaar nu naar de kroon steken met giften aan de armen in de stad en op het platteland. Een christelijke notabele werd iemand die aan de armen gaf. Toch moesten onaanzienlijke mensen nog steeds knielen als ze hem benaderen.

De echte armen profiteerden weliswaar enigszins van de bedeling door de geestelijkheid, van de aalmoezen van de gelovigen die de basiliek bezochten en van de hulp door de rijke vrouwen, maar dit alles deed hun armoede niet verdwijnen. Ze hadden het 's nachts, als ze rond de basiliek sliepen, nog steeds koud. Ook verdrongen ze zich nog steeds voor het zondagsmaal dat hun nu door de monniken werd verstrekt uit naam van de illustere families die nog steeds het bewind voerden over de stad en het omringende platteland.

Kloosterschool

Onder de monniken waren veel ontwikkelde mensen. Zij gaven in de kloosters onderricht in de ethiek, de leefregels (van de kloosters), de geestelijke discipline en de literatuur (in zover die gebaseerd was op de liturgie en de bijbel).

Vanaf ca. 350 werd de kloosterbevolking gerekruteerd uit heel jonge kinderen (jongens en meisjes) van rijke stads- en plattelandsfamilies. Ouders namen nu meer kinderen dan de twee of drie die de ouders in de klassieke tijd namen en deze families wilden niet dat de erfenis versnipperd zou worden over vele kinderen. Als ze maar één zoon thuis hielden, zou die de volledige erfenis krijgen. De andere zoons en (vooral) dochters stuurden ze naar het klooster.

Deze jongens en meisjes werden doordrongen van het geloof in de onzichtbare God. In een besloten en evenwichtige omgeving werd hun de "vreze Gods" bijgebracht die de basis vormde voor het christelijke gedrag. Ze doken vaak na een paar jaar weer in de steden op als celibataire geestelijken met een ascetische achtergrond. Zij werden de geestelijke leidsmannen van de christelijke leken (die zich graag door hen lieten leiden), ze leerden hun gehoorzaamheid en ze adviseerden hen aangaande de zondige seksualiteit.

Tot het einde van de vierde eeuw kregen de kinderen van de elite (heidenen en christenen) het klassieke schoolonderwijs aan de rand van het forum. Dat was luidruchtig en extravert. Er was veel onderlinge concurrentie: men leerde de kinderen dat je niet mocht falen voor het oog van de notabelen. Dit klassieke onderricht zou niet zomaar verdwijnen. De elite zond haar zonen nog steeds naar de school rond het forum, maar het werd een beetje een dode cultuur uit oude boeken. Het was nog steeds een vereiste voor een correcte schrijf- en spreektrant, maar het had steeds minder te maken met het dagelijkse leven. De gedragsregels van de jonge christenen werden niet meer aan de klassieke school ontleend. Dus kreeg de elite steeds meer interesse in de opvoeding van haar kinderen in een klooster.

De "vreze Gods" van de kloosteropvoeding ging dieper dan de "angst om voor de notabelen een figuur te slaan" die achter het klassieke onderricht zat.

Noten

  1. Het ontstaan van het kloosterdom was mede gebaseerd op het cynisme
This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.