< Schilderen

De kleurencirkel kan in twee helften worden verdeeld. De rode, gele en geelgroene tinten zijn warme kleuren. De blauwgroene, blauwe en violette tinten worden als koele of koude kleuren gezien. De warmte van een kleur in een schilderij kan door het warm-koud contrast versterkt worden door er een koelere kleur naast te zetten. Dit wordt het warm-koud contrast genoemd.

De warme kleuren hebben een werking alsof ze naar voren komen, de koudere kleuren alsof ze naar achteren wijken. Dit effect wordt door kunstenaars toegepast in het atmosferisch perspectief.

De warmte of koude van een kleur is deels subjectief, maar uit onderzoek is wel gebleken dat mensen zich in een rode kamer warmer voelen dan in een blauwe kamer, ook al is de temperatuur er gelijk.

De kleurwarmte op een schilderij hangt sterk af van de omgeving van de kleur. Zo is alizarine rood, dat naar paars neigt, een koele kleur rood. Citroengeel is een koele kleur geel, zeker vergeleken met een warmer cadmiumgeel. Als hetzelfde citroengeel naast een pruisisch blauw gezet zou worden, zou het een warme indruk geven. Ceruleumblauw is een voorbeeld van een warme kleur blauw.

De bocht van Marseille, 1882
De kaartspelers, 1892-95
Stilleven met appels en gebak, ca. 1895
De Franse schilder Paul Cézanne is een meester in het gebruik van warm-koud contrasten. Hij gebruikt het in zijn landschappen, in zijn stillevens en in zijn portretten van mensen
This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.