< Latijn
Latijn Les 1 - Les 2 - Les 3 - Les 4 - Les 5 - Les 6 - Les 7 - Les 8 - Les 9 - Les 10 - Les 11 - Les 12 - Les 13 - Les 14 - Les 15 Het schrift - Uitspraak - Naamwoorden - Werkwoorden Woordenlijst

Kenmerken van de naamwoorden

De naamwoorden in het Latijn kennen een aantal kenmerken die hun vorm en functie bepalen:

  • Naamval of casus
  • Getal of numerus
  • Geslacht of genus

Naamvallen

Het Latijn kenmerkt zich door het gebruik van naamvallen (casus). Dit zijn speciale vormen van een substantief, adjectief of pronomen (voornaamwoord) die een functie in de zin aanduiden door middel van de uitgang die tegelijkertijd verschilt tussen enkelvoud en meervoud. Voorzetsels dwingen ook het gebruik van bepaalde naamvallen af (ze regeren dan een naamval).

Omdat de functie van een zelfstandig naamwoord in de zin van de vorm kan worden afgeleid, kan het Latijn veel gemakkelijker van de standaard woordvolgorde afwijken. Een voorbeeld:

servus ancillam amat = de slaaf houdt van de slavin. (servus = slaaf, ancilla = slavin; amat = houdt van)

We weten dat het de slaaf is die van de slavin houdt omdat servus op -us eindigt. Dat betekent dat servus het onderwerp van de zin is. Tegelijkertijd zien we aan de uitgang -am van ancillam dat de slavin het lijdend voorwerp van de zin is.

servum ancilla amat = de slavin houdt van de slaaf.

Nu zien we aan de uitgang -um dat de slaaf in deze zin het lijdend voorwerp is. Verder zien we aan de uitgang -a dat de slavin het onderwerp van de zin is. Overigens zou de normale woordvolgorde van de zin ancilla servum amat zijn. Door de afwijkende woordvolgorde krijgt servum hier meer nadruk. De beste vertaling is misschien nog: "Het is de slaaf waar de slavin van houdt!" (en van niemand anders). Toch kan er geen verwarring bestaan over wie van wie houdt, door de eenduidige uitgangen.

Traditioneel worden er zes naamvallen onderscheiden:

  • nominativus (Nederlands: nominatief)
  • genitivus (Nederlands: genitief)
  • dativus (Nederlands: datief)
  • accusativus (Nederlands: accusatief)
  • ablativus (Nederlands: ablatief)
  • vocativus (Nederlands: vocatief).

Oorspronkelijk kende het Latijn geen zes, maar acht naamvallen: er waren ook de locativus (Nederlands: locatief) en de instrumentalis, ieder met hun eigen uitgangen[1]. De vormen van de locatief komt men nog weleens tegen bij het gebruik van plaatsnamen.

In de literatuur worden de naamvallen vaak genummerd. De bovenstaande volgorde (van nominatief tot vocatief) is tevens de volgorde waarin ze traditioneel genummerd worden. De traditionele nummering wordt echter niet altijd gehandhaafd. Vooral in schoolboeken, waarin de accusatief eerder uitgelegd wordt dan, zeg, de ablatief, wil men nog wel eens van de nummervolgorde afwijken. Om verwarring te voorkomen gebruiken we in dit werk de namen van de naamvallen en vermijden we iedere vorm van nummering. Meestal korten we de naamvallen daarbij tot drie letters af: nom., gen., dat., acc., abl. en voc.

Naamvalsvormen

zelfstandige naamwoorden
groep 1 -a groep 2 -us en -um groep 3 -van alles groep 4 -us groep 5 -es
vrouwelijk -amannelijk -usonzijdig -ummannelijkvrouwelijkonzijdigmannelijkvrouwelijk
enkelvoud
nominativusfeminaservus donumrexmaternomenmanusres
genitivusfeminaeservidoniregismatrisnominismanusrei
dativusfeminaeservodonoregimatrinominimanuirei
accusativusfeminamservumdonumregemmatremnomenmanumrem
ablativusfeminaservodonoregematrenominemanure
vocativusfeminaservedonumrexmaternomenmanusres
meervoud
nominativusfeminaeservidonaregesmatresnominamanusres
genitivusfeminarumservorumdonorumregummatrumnominummanuumrerum
dativusfeminisservisdonisregibusmatribusnominibusmanibusrebus
accusativusfeminasservosdonaregesmatresnominamanusres
ablativusfeminisservisdonisregibusmatribusnominibus manibusrebus
vertaling
vrouwslaafgiftkoning/heermoedernaamhandzaak/ding

Nominativus

nominatief - subject - onderwerp, naamwoordelijk deel van het gezegde

De nominatief (eerste naamval) benoemt de zaak of persoon waarover je spreekt. Onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde (predikaatsnomen) staan gewoonlijk in de nominatief. Een aanvulling op de nominatief wordt een nominatief-aanvulling genoemd.

Voorbeeld:

Flavius pater est = (Flavius is vader).
Annus decimus = (het tiende jaar)

Genitivus

Genitief - bijvoeglijke bepaling of van-bepaling - * van wie/wat het is * waaruit het bestaat

De genitief (tweede naamval) duidt de bezitter aan. [2]

Voorbeeld:

Servus patris stultus est = Vaders slaaf is dwaas.

Dativus

Dit is de functie:

- Meewerkend voorwerp (aan) - BWB, rol: nadeel/voordeel (voor) - datief object - datief van bezit, na een voorzetsel

Voorbeeld: domino (aan/voor de heer)

Je kan het vertalen met: aan, voor, bij of tegen.

Voorbeelden: aan de heer (regi), voor de vader (patri), bij de moeder (matri), tegen de muur (Muro)

Accusativus singularis

Accusatief - object - lijdend voorwerp, na voorzetsel

De accusatief (Nederlands: de vierde naamval of accusatief) duidt het lijdend voorwerp aan. Ook plaatsen waar je naartoe gaat komen vaak in deze naamval te staan (meestal na een voorzetsel).

Voorbeeld:

avis locustam edit = de vogel at de sprinkhaan op


De uitgang -am in het voorbeeld is die van de accusativus.

Ablativus

De oorspronkelijke betekenis van de ablatief duidde afkomst of oorsprong aan. Echter, tijdens de ontwikkeling van het Latijn vielen de locatief en de instrumentalis samen met de ablatief, waardoor de ablatief nog meer functies gekregen heeft. Door de veelvoud aan functies wordt de ablatief vaak vergezeld door voorzetsels om de betekenis te verduidelijken.

Overzicht van de drie hoofdfuncties van de ablatief:

Middel, instrument (instrumentalis): met, door
Plaats, tijdstip (locatief): in, op
Scheiding, verwijdering (ablatief): van(uit), vanaf


Voorbeelden:

als ablatief: Noviomago ortus = afkomstig uit Nijmegen
als instrumentalis: cultre pugnare = met een mes vechten
als locatief: in urbe Roma = in de stad Rome

Vocativus

De vocativus is de roepvorm die je gebruikt als je iemand aanspreekt. (Vgl. met de roepnaam van een persoon.) Tussen vakbroeders in sommige professies wordt nog wel eens Amice als aanhef gebruikt. Dit is een toepassing van de vocativus van amicus (vriend). Bij mannelijke woorden van de eerste klasse wordt de -us uitgang dus vervangen door -e.

Voorbeeld:

Flavius dicit: "Ave, quo vadis?" =Flavius zegt: "Grootvader, waar gaat u heen?"

Uitzonderingen zijn

  • de mannelijke woorden op -ius, deze krijgen een uitgang op -i
  • Meus wordt Mi

Voorbeeld:

Tu Quoque, fili mi? = Jij ook, mijn zoon? (Julius Caesar, 44 v.Chr.)

Bij alle andere woorden is de vocatief in vorm gelijk aan de nominatief.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. De meeste Slavische talen hebben al deze naamvallen tot op de dag van vandaag behouden!
  2. Het Nederlands heeft nog wat vormen die min of meer hiermee overeenkomen: Je draagt vaders jas (vaders = van vader). Een echte genitief klinkt in het Nederlands erg ouderwets (de dag des Heren, e.d.)

Getal: Enkelvoud en meervoud

Het onderscheid in aantal wordt numerus (getal) genoemd. In het Indo-Europees, waarvan het Latijn een afstammeling is, kwamen oorspronkelijk drie numeri voor: enkelvoud, tweevoud en meervoud. Het Latijn kent nog slechts een enkelvoud (numerus singularis) en een meervoud (numerus pluralis). Een dualis, zoals die nog voorkomt in het Oud-Grieks, is in het Latijn al niet meer aanwezig.

In principe kennen alle naamwoorden in het Latijn een enkelvoud en een meervoud, maar van een aantal woorden is ofwel het enkelvoud ofwel het meervoud in onbruik geraakt (vergelijk het Nederlandse hersens, een meervoud of politie, een enkelvoud). Een woord waarvan slechts het enkelvoud voorkomt heet een singulare tantum en drukt typisch een begrip uit dat slechts enkelvoudig kan voorkomen of abstract is (bv. liefde). Een woord waarvan slechts het meervoud voorkomt heet een plurale tantum.

In woordenboeken worden enkelvoud en meervoud vaak onderscheiden door de afkortingen sing voor het enkelvoud en pl voor het meervoud.

Geslacht (genus)

Net als het Nederlands kent het Latijn drie geslachten (genus) voor de naamwoorden: mannelijk (masculinum), vrouwelijk (femininum) en onzijdig (neutrum). Veelal kan het geslacht van een woord worden afgeleid van de declinatie (zie verderop) waar het bijhoort, samen met de uitgang in de eerste naamval. Dit wordt het grammaticaal geslacht genoemd. Maar als het woord een ding of persoon weergeeft dat een duidelijk natuurlijk geslacht heeft dan wordt het natuurlijk geslacht gekozen. Als voorbeeld: agricola, boer, is een woord uit de eerste declinatie en zou derhalve vrouwelijk moeten zijn. Maar wanneer dit woord een man aanduidt is het geslacht overduidelijk mannelijk, en dit is dan ook het geslacht dat in het Latijn gebruikt wordt.

In woordenboeken worden de geslachten vaak aangeduid met de eerste letter van de Latijnse naam van het geslacht, dus m voor mannelijk, f voor vrouwelijk en n voor onzijdig.

Overzicht van de naamwoorden

Adjectief

De (nomina) adiectiva of bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die een eigenschap of toestand uitdrukken. Het zijn woorden als groot, lang, treurig etc. In het Nederlands komen ze in de regel vóór het zelfstandig naamwoord of in een naamwoordelijk gezegde. In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord heel summier verbogen, afhankelijk van het geslacht en bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord waar het bij staat: een groot huis, het grote huis.

In het Latijn wordt het adiectivum eveneens verbogen, maar het kent een veel rijkere set van uitgangen. Afhankelijk van de naamval en het geslacht van het substantivum waar het bij hoort en afhankelijk van de groep waartoe het adiectivum behoort kent het een bepaalde uitgang.

In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort geplaatst. In het Latijn echter wordt het bijvoeglijk naamwoord bij voorkeur achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. Door de grotere vrijheid van de woordvolgorde in het Latijn kan het echter wel eens voor het zelfstandig naamwoord komen, zeker in poëtische teksten.

Indeling van het adiectivum

De adiectiva worden net als de substantiva ingedeeld in declinaties. In tegenstelling tot het substantivum zijn er echter maar drie declinaties. Aan de hand van deze declinaties worden de adiectiva in twee groepen verdeeld:

  1. Adiectiva van de eerste groep (A- en O-stammen)
  2. Adiectiva van de tweede groep (I-stammen, consonant-stammen)

Pronomina

Pronomina, of voornaamwoorden, zijn veelal kleine woordjes die in plaats van een zelfstandig naamwoord kunnen staan. Een eenvoudig voorbeeld is:

De man stapte in de auto. Hij reed vervolgens weg.

"Hij" in de tweede zin staat daar in plaats van 'de man'. 'Hij' is in dit geval een persoonlijk voornaamwoord.

Een tweede voorbeeld:

De man stapte in de auto waarmee hij vervolgens wegreed.

In dit geval is "waarmee" een betrekkelijk voornaamwoord. Het neemt in de betrekkelijke bijzin de plaats van "de auto" in.

Telwoorden

Dit zijn de hoofdtelwoorden van het Latijn:
1 unus, -a, -um
2 duo, -ae, -o
3 tres, -ia
4 quattuor
5 quinque
6 sex
7 septem
8 octo
9 novem
10 decem
20 viginti
30 triginta
40 quadraginta
50 quinquaginta
60 sexaginta
70 septuaginta
80 octoginta
90 nonaginta
100 centum
1000 mille

Latijn Les 1 - Les 2 - Les 3 - Les 4 - Les 5 - Les 6 - Les 7 - Les 8 - Les 9 - Les 10 - Les 11 - Les 12 - Les 13 - Les 14 - Les 15 Het schrift - Uitspraak - Naamwoorden - Werkwoorden Woordenlijst
This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.