< Hekserij
Hekserij

"Hekserij" associeert een Europeaan gewoonlijk met de heksenvervolging van de 14e tot de 18e eeuw, en met de moderne 20e-eeuwse variëteit van hekserij die onder impuls van Gerald Gardner tot stand kwam, Wicca genoemd.[1]

Dat 'heks' en 'hekserij' zo'n negatieve lading hebben gekregen, is terug te voeren op de strijd die de Katholieke Kerk in het Westen heeft gevoerd tegen ketters en 'heidenen'. Hiermee werden in het algemeen mensen bedoeld die een religieuze overtuiging aanhingen die voorafging aan een van de monotheïstische Abrahamitische religies: jodendom, christendom en islam. Voordien waren heksen, of hoe men ze ook noemde, gewoon wijze vrouwen. Zo deden binnen Germaanse, Keltische of andere pre-christelijke culturen de 'heidense' shamanen, priesters en priesteressen dienst als genezer, psycholoog, vroedvrouw, medium en magiër. Dat veranderde drastisch tijdens de heksenvervolgingen. Toen kon zelfs elke (meestal) oudere, wat vreemd uitziende vrouw of man ervan verdacht worden een heks te zijn, en dus vervolgd worden. De beeldvorming rondom de heks is dus sterk beïnvloed door het christendom.

Geschiedenis

Griekenland en Rome

Het waren echter vooral klassieke schrijvers uit de Grieks-Romeinse wereld die aanvankelijk bijdroegen aan de ideeën die zich in Europa over hekserij ontwikkelden.

Mythen

Odysseus achtervolgt Circe, ca. 440 v.Chr.
Medea doodt één van haar kinderen, ca. 330 v.Chr.

Uit de klassieke Griekse en Romeinse literatuur zijn veel beschrijvingen bekend van vrouwen en van kwaadaardige wezens die gebruikmaken van schadelijke magie. Zo wordt Circe, die weliswaar van goddelijke oorsprong is, vaak ook als heks beschouwd. Medea wordt zelfs nog als boosaardiger beschreven. Zij was een priesteres van Hekate en stond in contact met de duistere krachten van de onderwereld. Net als Circe werd zij het archetype van de heks zoals ze later in middeleeuwen en vroegmodern Europa werd opgevat. In het oude Griekenland en Rome was elke aanwijzing voor een associatie met Hekate een teken van hekserij. Zo bestond er In de vroege geschiedenis van Griekenland een speciale groep van rituele experten, de goetes, zieners die als bemiddelaars optraden tussen de levenden en de pas gestorvenen. Zij waren gespecialiseerd in begrafenisrituelen en riepen daarbij vaak Hekate aan als godin van de onderwereld. Geleidelijk aan breidden zij echter hun domein uit. Zij kregen de reputatie dat zijn geesten en daimones[2] aan zich konden laten gehoorzamen om te helpen bij hun magische praktijken. Terwijl zij aanvankelijk dus een gewaardeerde sociale functie vervulden, werden zij allengs beschouwd als kwaadaardige figuren. De naam voor hun praktijken, goeteia, wordt vaak vertaald als 'hekserij'.

Andere vreselijke voorstellingen uit de literatuur zijn Horatius' Canidia, die in kerkhoven ronddwaalt, op zoek naar organen van lijken om magische dranken mee te bereiden, en Eritho van de Romeinse dichter Lucanus. Eritho werd afgebeeld als een gruwelijk, sinister, halfdemonisch wezen dat lijken roofde, planten deed verwelken en de lucht vergiftigde. Lucanus beschrijft in zijn Phasalia hoe ze een dode van het slagveld meesleept en in het woud tot leven wekt, om uit zijn mond berichten van de onderwereld te ontvangen. Verhalen als deze geven enig inzicht wie in het oude Griekenland en Rome als heks werd beschouwd. Hoewel het kwaad in deze literaire voorstellingen meestal aan vrouwelijke figuren wordt toegeschreven, blijkt dit in de praktijk niet helemaal te kloppen. Uit niet-literaire bronnen zoals vervloekingen, vaak in loden tabletten gegrift , en uit andere aanwijzingen blijkt dat mannen als beoefenaars van magie even sterk of mogelijk sterker vertegenwoordigd waren als vrouwen.

Een wezen dat in het Grieks-Romeins geloof voorkomt als personificatie van het kwaad is de strix (Latijn voor ‘schreew-uil’, ook een vrouwelijk, vampierachtig wezen dat ‘s nachts uitvliegt en jaagt op kinderen van mensen om hun bloed op te zuigen. Ook de lamia is een nachtwezen dat op kinderen van andere vrouwen jaagt. Zij zijn niet identiek aan menselijke heksen, maar lijken er toch mee verwant. Uiteindelijk zouden deze strix en lamia in het Middellandse Zeegebied wel de betekenis krijgen van ‘heks’. Beschrijvingen als deze wijzen ook op de steeds terugkerende associatie van vrouwen met de nacht en duistere krachten, een erotiserend voorgestelde dreiging die belichaamd wordt in vrouwelijke monsters.

Dagelijks leven

Van schrijvers als Homerus, Apuleius en Ovidius leren we dat magie een belangrijk deel uitmaakte van de Grieks-Romeinse maatschappij en van het gewone leven. De straten van Athene en Rome waren plaatsen waar allerlei charlatans, kwakzalvers, dokters en priesters rondzwierven op zoek naar een goedgelovig betalend publiek. De Romeinse staat nam zelf ook toekomstvoorspellers dienst, en die vorm van magie werd hoog gewaardeerd en serieus genomen. De aanvaardbare vorm van magie vond overdag plaats, terwijl de nacht beschouwd werd als de beste tijd om zwarte magie te bedrijven. Het aanwenden van magie, zoals vervloekingen met de bedoeling om te schaden was echter wettelijk strafbaar.[3]

Uit de periode van het Romeinse Rijk zijn ook vervloekingen en bezweringen bekend, soms op loden tabletten gegrift en gewijd aan een heidense god. Een typisch voorbeeld vormen de bezweringen om paardenmenners te verhinderen een wedstrijd te winnen.[4][5][6]

Buiten deze categorie vervloekingen waren er strafbare magische handelingen met vergif (Grieks: pharmaka, Romeins: veneficium). In de Romeinse wereld werd veneficium op den duur de benaming voor alle schadelijke magie. Verder was er nog de categorie superstitio, waarmee men het praktiseren van ongepaste, excessieve buitenlandse riten bedoelde die de stabiliteit van de Romeinse staat zou kunnen ondermijnen en zijn burgers corrupt maken.[7]

Optreden tegen hekserij

In de oudheid ging men ervan uit dat magie werkte. Het gevolg van dat geloof was dat men in bepaalde gevallen, wanneer de magie schadelijk werd bevonden, ertegen moest optreden. In het algemeen werd het getolereerd zolang het niet werd gebruikt om er iemand mee kwaad te doen. Zo vermeldde de Twaalftafelenwet, het eerste belangrijke Romeinse wetboek, ook het uitspreken van boze spreuken als misdaad: Qui malum carmen incantassit ("Wie een slecht lied heeft gezongen"). In het algemeen focuste de wetgeving in de oudheid zich op het effect van een magische handeling, niet op de handeling zelf, waardoor magie op zich niet dus niet verboden was. Ook al was het vaak moeilijk om een correcte wettelijke analyse te geven van wat er gebeurd was, werd, zolang geen misdaad gepleegd was, wettelijk niet opgetreden. Pas met de christianisatie zou hekserij in de categorie van misdaad terechtkomen.

Muziek, wijn en extase en het |offeren van een bokje, Romeinse sarcofaag opgedragen aan Dyonisos, ca. 270, Allard Pierson Museum
Metamorphoses of de gouden ezel van Lucius Apuleius Madaurensis, uitgave uit 1902

Een belangrijke bekommernis, zowel bij Grieken als Romeinen, was het bewaren van de goede orde en zeden binnen de maatschappij. Het onderhouden van een goede relatie met de (officiële) goden was daarbij van primair belang, want zij konden verstoord worden waardoor de harmonie in gevaar kwam. Via rituelen door officiële priesters probeerde men deze goede relatie met de goden van het pantheon te verzekeren. Magische praktijken die het volk konden corrumperen en moreel aantasten waren dus taboe en dienden te worden aangepakt. Het vervloeken van personen en andere vormen van hekserij werden dus voornamelijk bestraft omwille van het ontwrichtend effect dat ze op de maatschappij zouden hebben. Vanaf de 5e eeuw v.Chr., gedurende Athene’s gouden eeuw, werden de Griekse stadstaten minder tolerant ten opzichte van andere religies dan de officiële cultus en de magoi werden gezien als een verderfelijke, antisociale invloed waar Griekse burgers zich niet mee moesten ophouden. Met magoi duidden de Grieken alle vreemde religies aan, en de term goeteia beschreef de lage vormen van magie. De grenzen tussen wat religie en wat magie genoemd werd waren vaag,[8] zoals duidelijk wordt bij Medea en Circe, aanvankelijk halfgodinnen uit de Griekse religie die later als heksen werden beschreven.

De bekommernis van de staat om de burger voor morele corruptie te behoeden vinden we ook terug in andere wettelijke verboden op ongewenste praktijken. Het idee van heksensabbats kan teruggevoerd worden op oude Griekse en Romeinse feesten tere ere van Dyonisos/Bacchus, bij de Romeinen gekend als de Bacchanalia. Dyonisos werd vertegenwoordigd door een gehoornde geit als symbool van vruchtbaarheid. Zijn vereerders verzamelden 's nachts op afgelegen plekken in de natuur. Daar hielden ze uitbundige drankorgieën met door mannelijke priesters geleide vrouwen. Deze feesten[9] werden in de Romeinse tijd geassocieerd met extatisch dansen, wijndrinken en seksuele uitspattingen en zouden in 186 v.Chr. door de Romeinse Senaat verboden worden.

Uit de oudheid zijn er er al heksenprocessen bekend, maar dan op veel kleinere schaal dan tijdens de heksenvervolgingen die hierna besproken worden. Dezelfde Lucius Apuleius van De Gouden Ezel vertelt ook over een beschuldiging van hekserij die hem bijna het leven kostte.
In de 2e eeuw n. Chr. vond in een Romeinse Afrikaanse provincie een ‘heksenproces’ plaats.[6] De beschuldigde was de Romeinse burger Lucius Apuleius Madaurensis, (dezelfde van ‘De Gouden Ezel’), een Latijns schrijver en |neoplatoons filosoof die ook een ruime kennis bezat van het occulte. Nadat hij een rijke weduwe had gehuwd, werd hij er door haar familieleden van beschuldigd haar te hebben betoverd om in het bezit te komen van haar fortuin. De Romeinse wet bestrafte toen tovenarij met de doodstraf. Lucius ontliep echter zijn straf. Zijn succesvolle verdediging (Apologia) schreef hij later op in een van de grappigste werken die uit de Oudheid bekend zijn.[10] Vanaf de tweede eeuw n.Chr., in de periode van het Romeins Keizerrijk, werden ook christelijke gemeenschappen slachtoffer van vreemde beschuldigingen en verdachtmakingen. Religieuze praktijken van de christenen werden geridiculiseerd. Zij zouden een god met een ezelshoofd aanbidden en net zoals bij andere vervolgingen, van ‘heidenen’ en ‘heksen’ werden ook zij beschuldigd van kannibalisme en het eten van hun eigen kinderen.

Suetonius noemde de christelijke religie 'een nieuw en kwaadaardig bijgeloof' en Plinius sprak over 'onbeteugeld pervers bijgeloof.' Het volk collaboreerde enthousiast met de autoriteiten bij het vervolgen van die christenen.[11] Als ultieme straf werden de geëxecuteerden niet begraven, maar verbrand.[12] Net zoals bij de wetten tegen bacchanalen ging het de Romeinse overheid er in de eerste plaats om mogelijke samenzweerders tegen de staat door strenge maatregelen van de senaat te beletten om de politieke macht te grijpen. De Romeinse officiële religie was meer een nationale cultus dan een individuele religieuze beleving, en daar paste de nieuwe religie van de christenen niet in. Toen dus vanaf de 2e eeuw v.Chr. massa’s vreemdelingen naar Rome trokken, was geen inspanning teveel om die instroom van vreemde goden in te dijken. De christenen zouden later zelf dit patroon van vervolging met vrijwel gelijke beschuldigingen toepassen op vervolging van zogenaamde heksen.

Middeleeuwen

Late Middeleeuwen en Vroegmoderne tijd

Maleficia

Met maleficia verwees men in de tijd van de grote heksenvervolgingen naar kwaadwillige handelingen die heksen en tovenaars zouden doen om mensen, dieren of gewassen schade toe te brengen.

Hoewel dit geloof ook al in de oudheid bestond, werd de term met name tijdens de heksenvervolgingen uit de late middeleeuwen en de renaissance gehanteerd als 'verklaring' voor ongelukken zoals mislukte oogsten, ziekten van het vee en ongevallen. Het hoefde niet eens zo spectaculair te zijn, want ook luizen of het verlies van een voorwerp, het zuur worden van de melk en elke denkbare tegenslag werd al gauw toegeschreven aan een heks of zwarte magiër. Sommige heksen zouden ook in staat zijn om problemen te veroorzaken door er gewoon aan te denken. Dat bestaande volksgeloof werd door de Rooms-Katholieke Kerk tijdens de renaissance gedemoniseerd. Geloofd werd dat achter de maleficia iemand zat die een pact met de duivel had gesloten. Alles wat mis ging werd toegeschreven aan heksen, wat resulteerde in vervolging en veroordeling.

Maleficia zou voor vervloekingen gebruikmaken van het boze oog, diverse bezweringen, magische drankjes en dergelijker. De effecten evan konden worden bezworen met weer andere spreuken en kruidendrankjes. Als in de oudheid een wijze vrouw bij een zieke patient pleitte voor gebruik van een specifiek geneesmiddel en de gezondheid van de patiënt verergerde, dan werd de vrouw beschuldigd een heks te zijn die maleficia had toegebracht aan de patiënt.

Heksenvervolging

Tot omstreeks 1000 ontkende de Kerk het bestaan van heksen en tovenaars en het was zelfs verboden om erin te geloven. Aan het einde van het eerste millennium veranderde de Kerk echter haar visie, wat concreet inhield dat heksen nu gestraft konden worden voor het bedrijven van magie en hekserij. Gevangenisstraffen 'op water en brood' van 1 tot 7 jaar werden nu uitgesproken. Tijdens de oorlog die de Kerk voerde tegen de katharen in Frankrijk en Italië richtte paus Paus Gregorius XI in 1226 kerkelijke rechtbanken op die bekend geraakten als de inquisitie. Hun taak was om ketters op te sporen, ze trachten te bekeren en desnoods te straffen of te doden. In 1252 verleende paus Innocentius III de inquisiteurs nu ook het recht om de verdachten te folteren, waardoor duizenden tot bekentenissen overgingen. Pas vanaf 1326 begon de inquisitie zich op het vervolgen van heksen te richten. Van heksen werd verondersteld dat ze een pact met de duivel (Satan) afsloten, met hem copuleerden, en dat ze zich schuldig maakten aan afschuwelijke wreedheden zoals het eten van kinderen. 1346 was een rampjaar voor Europa: de pest maakt miljoenen doden en de schuld voor deze catastrofe werd vooral gelegd bij heksen, melaatsen, joden en moslims. Vanaf 1450 vinden grootschalige heksenvervolgingen plaats in Europa. In 1486 werd het boek Malleus Maleficarum (de Heksenhamer), geschreven door de Dominicaanse prior Heinrich Kramer, beter bekend onder de naam Institoris, uitgebracht. Ook de naam van de beroemde Dominicaanse pastoor Jakobus Sprenger prijkte op de kaft. Mogelijk heeft die weinig met het schrijven en de bepaling van de inhoud te maken gehad en werd zijn toentertijd bekende naam vooral gebruikt om interesse te wekken. Dit boek werd gehanteerd bij de jacht op, en het ondervragen en berechten van vermeende heksen en ketters. Vanaf 1550 begint de periode waarin de meeste heksenvervolgingen, met foltering en executie (zoals verbranding), voorkwamen. In de hiernavolgende honderd jaar, tot ca. 1650, zouden tussen de vijftig- en honderdduizend als heks beschouwde personen ter dood veroordeeld worden. Hiervan waren tachtig percent vrouwen. De laatste heksenexecutie vond plaats in Polen, in 1792. In de jaren voordien waren Frankrijk, Duitsland en Zwitserland - de landen waar het grootse aantal heksen werden gedood - daar al mee gestopt. Ook in Engeland zou vanaf de late 17e eeuw het vervolgen van heksen sterk afnemen omdat er nog weinigen in geloofden. Nog voor de Witchcraft Acts van 1736 werd het vanwege het veranderde intellectuele klimaat tijdens de Verlichting moeilijk om nog iemand door de rechtbank als heks te laten veroordelen. De Nederlandse predikant en theoloog Balthasar Bekker verzette zich in zijn ophefmakende boek 'De betoverde weereld' reeds in 1691 hevig tegen het veronderstelde bestaan van heksen, tovenaars en spoken. Ook het bestaan van Satansverering trok hij in twijfel en door zijn scepticisme ondermijnde hij de vooronderstellingen waarop heksenvervolging steunde.

Oorsprong en oorzaken van de heksenvervolging

Over de mogelijke oorzaken van de heksenvervolgingen in Europa verschillen historici nogal van mening. Brian A. Pavlac[13] onderscheidt tien verschillende categorieën van theorieën:

  1. Ziektetheorieën (Illness theories): hieronder vallen massahysterie, waandenkbeelden e.d. bij de heksenvervolgers, alsook fysieke aandoeningen zoals syfilis, hallucinaties door het eten van door moederkoren aangetast brood of paddenstoelen, nachtschade enz. Een en ander het valt echter moeilijk te rijmen met de grote aantallen van heksenjagers die mentaal labiel zouden zijn.
  2. Locatiegebondenheid (The Geographic Origins Theories):heksenvervolgingen zouden vooral plaatsgevonden hebben in bergachtige streken, zoals de Alpen en de Pyreneeën of ontstaan zijn in regio's die voordien economisch zelfvoorzienend waren en nu in economische problemen kwamen.
  3. De hebzuchttheorie (The Greed Theory): de heersende elite zou aangezet hebben tot heksenvervolgingen om bezittingen te kunnen inpalmen.
  4. De theorieën van de religieuze rebellie (The Religious Rebellion Theories): enerzijds de satanische en anderzijds de heidense rebellie tegen het gevestigd geloof die voor waar worden aangenomen. Echter: voor de 19e eeuw zijn geen satanvereringen bekend en ook de overleving van het heidendom door de eeuwen heen (de theorie van Margaret Murray) is niet onomstreden.
  5. De theorie van geloofsconflicten (The Confessional Conflict Theory), waardoor protestanten en katholieken elkaar in de periode van de Reformatie wederzijds van hekserij beschuldigden. Het is echter weinig geloofwaardig dat aanhangers van het christendom tot deze praktijk zouden zijn overgegaan.
  6. De rampentheorie (The Disaster Theory) waarbij bovennatuurlijke krachten als oorzaak zouden zijn aangewezen bij grote rampen zoals epidemieën, storm en hongersnood. Waarom nu precies heksen zouden zijn aangewezen in een bepaalde periode, is niet duidelijk.
  7. De (onjuiste) samenzweringstheorie (The (Mistaken) Conspiracy Theory): stelt dat in de late middeleeuwen een vrij beperkte religieuze elite de theologische theorie zou hebben verspreid dat een sekte bestaande uit door demonen geholpen heksen met het christendom]]ilde concurreren. Beïnvloed door deze denkbeelden zouden overheden ingegrepen hebben. Dat kleine groeperingen met deze denkbeelden zo'n invloed met verstrekkende gevolgen zouden, hebben kunnen uitoefenen is niet erg waarschijnlijk.
  8. De theorie van sociale controle en staatsvorming (The Social Control or State-building Theory) waarbij vroegmoderne regeringen de angst voor hekserij zouden uitgebuit hebben om een steviger centraal gezag uit te bouwen. Een gelijkaardige theorie die in de 19e eeuw populair werd, was dat de Kerk zelf het idee van heksen verspreid zou hebben om zichzelf te verrijken en tegenstanders gemakkelijk uit de weg te kunnen ruimen.
  9. De Sociaal functionalistische of sociale beschuldigingstheorie (The Social Functionalist or Social Accusations Theory): personen die anderen beschuldigden een heks te zijn hadden daar zelfzuchtige motieven bij, bijvoorbeeld om maatschappelijk aanzien te verwerven. Het vervolgen van heksen zou ook de banden van een samenleving verstevigd hebben en het was een excuus om zich te ontdoen van zwakkeren, zieken en marginalen.
  10. De misogynie-theorie (The Misogyny Theory:): vaak naar voren gebracht door feministische schrijvers, dat beschuldigingen van hekserij een middel waren om vrouwen maatschappelijk te kunnen blijven onderdrukken. De verbinding van vrouwen met volkse magie en genezing, en de veranderende opvattingen over hun sociale en economische plaats in het vroegmoderne Europa zorgde voor spanningen die resulteerden in heksenvervolgingen.

Zie ook het wikibook Heksenvervolging in Europa (1300-1720)

Referenties

  1. Wicca komt in het hoofdstuk Neopaganisme aan bod.
  2. In de Griekse opvatting waren deze 'demonen' niet noodzakelijk boosaardig zoals in de middeleeuwen werd gedacht. Ze konden ook goede bedoelingen hebben met de mens.
  3. Susan Greenwood: 'The Encyclopedia of Magic and Witchcraft'
  4. Een van de oorspronkelijk in het Latijn geschreven vervloekingen uit het Laat-Romeinse Rijk luidde bijvoorbeeld:
    "Ik bezweer u, demon, wie u ook bent, en ik eis van U, dat U de paarden van de Witten en de Groenen foltert en doodt en dat u hun rijders doodt en verplettert!"
  5. Gevonden in Hadrumetum in Noord-Afrika
  6. 1 2 Brian P Levack: ‘The Witchcraft Sourcebook’, Routlegde, 2004
  7. Michael D. Bailey: ‘Magic and Superstition in Europe,p. 36
  8. Michael D. Baily: ‘Historical Dictionary of Witchcraft.’
  9. beschreven door de Romeinse historicus Titus Livius
  10. - Apuleius, 'Toverkunsten; vertaald en van aantekeningen voorzien door Vincent Hunink met een inleiding van Rudi van der Paardt, Amsterdam 1992.
  11. Gelijkaardige beschuldigingen waren al door Grieken geuit tegen Joodse gemeenschappen in Alexandrië: ook hier circuleerden geruchten als zouden de Joden een god in de vorm van een aap aanbidden.
  12. Norman Cohn:’Europe’s Inner Demons’: prelude in Antiquity.
  13. Chair of History Department, King's College, Pennsylvania (VS)
This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.