| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze module gaat over de uiteindelijke oplevering van de kaart, zodat die kaart goed ter beschikking wordt gesteld bij de eindgebruiker, of dat nu digitaal of analoog is. Na het lezen van deze module kent de lezer de belangrijkste aspecten die daarbij een rol spelen, ouputformaten en resolutie.
InleidingHet belangrijkste bij geo-visualisatie is het uiteindelijke resultaat: de kaart (website of GIS-viewer). Hiermee wordt de informatie immers overgedragen. Voordat op het opleveren zelf daadwerkelijk wordt ingegaan, wordt de lezer nog even geprikkeld met wat 'vervelende' vragen. Iets dat iedereen die een kaart gaat opleveren zou moeten doen. Want: Is de kaart echt wel goed? Zijn er niet toch nog verbeteringen aan te brengen? Beantwoordt de kaart aan de vooraf bedachte doelen? Roept de kaart niet nieuwe vragen op? En moeten die dan misschien voorkomen of beantwoord worden? Sluit de kaart aan bij de doelgroep? Dit alles kan getest worden middels een evaluatie. Daarna zal aan de orde komen een stuk over het 'bewust afwijken van cartografische richtlijnen en conventies'. We hebben in alle voorgaande modules vooral gezien hoe het zou moeten. Richtlijnen en regels, vaak terecht, vlogen ons daarbij om de oren. Staar je er echter niet blind op. Dat waren immers handvatten. Afhankelijk van jouw data, van de doelgroep en het doel dat jij kent, zijn er vast andere mogelijkheden. Dat hoofdstuk roept op je creativiteit en inventiviteit te gebruiken. Zodat er ook ruimte is voor een bijzondere en opvallende kaart, en niet alleen maar een 'cartografisch goede' kaart. Dit onder het mom van 'het oog wil ook wat' en 'de illustratie moet ook mooi ogen als trekpleister voor bij een artikel'. Het laatste deel van deze module gaat over het opleveren zelf. Met name hoe dat digitaal moet. Zaken die aan de orde komen zijn onder andere resolutie en opslagformaten. Het evalueren van kaartenEvalueren is bij het maken van de meeste kaarten noodzakelijk. Dit om tot verbeteringen te komen, vóórdat de kaart (duur!) gedrukt wordt en er toch een fout op blijkt te bestaan. Verbeteringen zijn nodig om te voorkomen dat de lezer mogelijk verkeerde of zelfs schadelijke conclusies trekt. Hoe zwaar het evalueren moet, hangt uiteraard af van de belangrijkheid van de kaart. Moeten er 10.000 exemplaren van worden gedrukt? Kan een eventuele fout snel en makkelijk verbeterd worden, zoals dat bij een website het geval is? Gaat de kaart over een gevoelig onderwerp? Maakt de kaart deel uit van een belangrijke of wetenschappelijke vernieuwende publicatie? Of - misschien wel belangrijker - neem je uit je zelf je eigen product serieus? Mensen maken fouten. Kaartenmakers dus ook. Je zal, na vele uren denk- en doewerk, heus wel één kleine fout gemaakt hebben. Of er zal toch echt wel een verbetering mogelijk zijn. Kan het toevoegen of weglaten van een kaartlaag, object of label, of een iets ander symbool of kleur, de kaart misschien toch verbeteren? Vast wel. De kans is echter groot dat jij die ene verbetering net niet ziet. Je hebt daarvoor immers al enkele andere verbeteringen doorgevoerd. Kortom: doe een extra check op je kaart en doe dat niet alleen. Wie kan evalueren?De kaart kan worden geëvalueerd door:
Wat kan geëvalueerd worden?Hiervoor kunnen onder andere gebruikt worden de 2 kernvragen die Bertin formuleerde. Beantwoordt de kaart de volgende twee kernvragen wel juist?:
In hoeverre de kaart deze kernvragen moet kunnen beantwoorden, hangt af van het doel en de doelgroep van de kaart. Deze twee vragen zijn voor een gewone leek - de uiteindelijke kaartlezer - wat te cryptisch; ze zijn dan ook meer bedoeld voor iemand die het verhaal van Bertin uit deel B min of meer kent. Stuur de proefpersoon met een algemene vraag op pad:
Dit is dus een open vraag. Geef hem de tijd. Zeg dat hij zo veel mogelijk negatieve en positieve dingen moet noemen. Vraag daarna door op wat hij allemaal noemt. Gebruik elke keer zijn opmerkingen als uitgangspunt, kom zelf niet met oplossingen, maar vraag door. Neem elke opmerking serieus ("Waarom vind je dat dan?") en spreek hem niet tegen ("Ja, maar dat heb ik groen gemaakt, omdat ..."). Hem uitleg geven kan na de evaluatie. Komen er weinig reacties, vraag dan door met vragen als "Wat zie je er in?", "Wat zijn de twee belangrijkste conclusies die je kan trekken?", "Noem drie zwakke, drie opvallende en drie sterke punten van deze kaart?". Stuur de proefpersoon (wellicht een andere proefpersoon dan hierboven) met specifieke vragen op pad:
Ook voor deze vragen geldt weer dat je hem niet moet tegenspreken. Ga na waarom hij iets anders wil zien, waarom hij ergens moeite mee heeft. Zijn verbetersuggesties mag je ook bespreken, maar spreek hem niet tegen. Je kan wel vragen of iets anders ook een oplossing zou kunnen zijn voor hem. Hier onder staan meer evaluatievragen die ook wat algemener van aard zijn en die je zowel zelf als door iemand anders kan laten beoordelen. Over de layout en de kaartonderdelen:
Over de inhoud van het kaartframe / de kaartinhoud:
Over de symbologie, de legenda en de classificatie:
Overige zaken:
Bij de reacties op je kaart kom je misschien bepaalde opmerkingen tegen die - bij nadere bestudering - voorkomen hadden kunnen worden door generalisatie. Bijvoorbeeld: "Waar dienen al die lijnen, punten vlakken voor"? "Ik zie door de bomen het bos niet meer!" en "Ik begrijp de kaart wel, heb ook gevonden wat ik moest vinden, maar de kaart (of legenda) vind ik te ingewikkeld, het duurde lang voor ik het echt begreep". Misschien zijn er teveel kaartlagen in het kaartframe aanwezig, of is er geen of niet genoeg generalisatie toegepast op de kaartlagen. Zie eventueel de tips over Generaliseren in deel B. Bewust afwijken van cartografische richtlijnen en conventiesZo vlak voor de daadwerkelijke oplevering van een kaart is er misschien een laatste gelegenheid om te kijken of de visualisatie misschien toch anders kan. Ook als dat al niet volgde uit de evaluatie (zie hiervoor). Eerder werd al betoogd dat vooral goed en snel leesbare lettertypes gebruikt zouden moeten worden. Dit kan afhankelijk van de doelgroep, de verdere inhoud en het onderwerp leiden tot saaie kaarten.
De oplevering / het uitgeven van de kaartHet eindresultaat, de kaart, kan analoog (op papier) worden uitgeprint. Het zal echter vaker digitaal worden opgeleverd. Dat is dan in de vorm van een bestand. Dat bestand kan rechtstreeks in een website te zien zijn, als klein plaatje, of het kan downloadbaar zijn op die website. In dat laatste geval is het bestand ook beeldvullend te zien, of kan er zelfs op worden ingezoomd. Ook kan het bestand geleverd worden aan een drukker. Het resultaat op het scherm, uitgeprint op jouw printer, uitgeprint op de printer van een ander en in drukvorm, kan flink verschillen. Houd hier rekening mee. Test dit, of laat dit testen. Hieronder een tabel van punten waar je rekening mee moet houden als je op je scherm kaarten maakt. De tabel laat de verschillende media zien waarmee de kaart gedeeld kan worden in opklimmende mate van mogelijkheden:
Belangrijk voor het digitaal moeten opleveren zijn aspecten als resolutie, formaattypes. Deze twee aspecten worden in de twee onderstaande paragrafen besproken. Daarna komen enkele technieken aan de orde die de kwaliteit van de output kunnen beïnvloeden of verhogen. ResolutieAls het gaat om het opslaan van de bestanden is de resolutie nog belangrijker dan het formaat(type). Met resolutie wordt in het spraakgebruik vaak wat slordig aangeduid als de 'kwaliteit' van het bestand. Hier kan echter van alles mee bedoeld worden. Beter is de simpele definitie van het aantal pixels per centimeter. In het Engels is dat meestal 'Dots Per Inch', vaak afgekort in DPI. Hoe groter dit getal, hoe meer ruimte het bestand op je harde schijf in beslag zal nemen. Het bestand neemt qua fysiek formaat echter niet toe! DPI wordt ook wel eens in PPI (points per inch) uitgedrukt. DPI komt overeen met PPI, dus 100 dpi = 100 ppi. Een bestand heeft een bepaalde fysieke grootte, in centimeters of in inches.
De minimale resolutie die benodigd is, hangt af van hoe het bestand later aan de doelgroep wordt getoond:
In de figuur hieronder is te zien wat de resolutie doet met de kwaliteit van het beeld. Er is uitgegaan van een simpele kaart van Nederland met het formaat van een A4-tje. Links is deze met GIS samengestelde kaart opgeslagen met 300 dpi, in het midden met 100 dpi en rechts is 30 dpi te zien. De inzetjes tonen op verschillende manieren dat het beeld naar rechts toe steeds grover wordt. NB: De input is steeds exact dezelfde, even nauwkeurige gegevens; bij het genereren van de output met het GIS-pakket was steeds hetzelfde kaartbeeld zichtbaar. Enkele conclusies die (mede) getrokken kunnen worden op basis van deze figuur zijn:
Vreemd maar waar en eigenlijk heel logisch: Een hogere resolutie zorgt voor een groter bestand, maar de afbeelding (het formaat) blijft even groot. Een hogere resolutie, bij een gelijk aantal pixels per bestand levert een kleinere afbeelding. Een grotere afbeelding (dus met grotere afmetingen) bij een gelijkblijvende resolutie levert een groter bestand (meer kilobytes) op. Een grotere afbeelding met een lagere resolutie kan een even groot bestand opleveren. FormaattypesEerder is al gezegd dat het opleveren van de kaart meestal digitaal gebeurt. Het formaat (formaattype of bestandssoort) dat gevraagd wordt of geleverd wordt, is vrijwel nooit een (specifiek) GIS-formaat. Er moet dus van het GIS een export plaatsvinden naar een digitaal format, zodat ook niet-GIS-sers de output kunnen verwerken in websites, kunnen tonen in documenten of drukken in boekwerken of kranten. Het digitaal opleveren kan in twee types:
Een kaart opgeslagen als vectorbestand kan worden vergroot zonder verlies van kwaliteit. Bij een rasterbestand is dat niet het geval. Bij een rasterbestand - vaak ook verwarrend een bitmapbestand genoemd - is vrijwel altijd sprake van een compressietechniek. Bij bmp is dit niet het geval, bij een png en jpg is dit juist wel het geval. Je zou misschien denken dat je voor kaarten dus altijd moet kiezen voor een vectorformaat, omdat dat dus een betere nauwkeurigheid met zich meebrengt. Dat is niet het geval. In de praktijk zal je namelijk toch vaak moeten kiezen voor een bepaald rasterformaat. Kies voor een rasterformaat:
Kies voor een vectorformaat:
Bij het opslaan kan aangegeven worden:
Een bmp-rasterbestand is ongecomprimeerd; van elk pixel wordt de kleur beschreven, zelfs als alle cellen dezelfde kleuren hebben. Om bestanden kleiner (en vooral daardoor sneller downloadbaar op internet) te maken worden op alle andere rasterformaten compressietechnieken toegepast. Die zijn er in twee soorten:
NB!:
Hieronder worden een aantal belangrijke formaten verder uitgewerkt op basis van een samenvatting van hun kenmerken en hun toepasbaarheid voor het opleveren van kaarten. Een 'bitmap' betekent in het Engels eigenlijk 'kaart of rechthoekig patroon van een serie bits'. Elke bit beschrijft hierin de waarde van één pixel. Bij een monochrome of zwart-wit bitmap kan elke pixel slechts twee waarden bevatten: 0 of 1 (zwart of wit, rood of wit, groen of wit). Dit is dus een 21-bits bitmap. Bij een 28-bits bitmap kan elke pixel 28=256 kleuren (of 256 grijstinten) bevatten. Hoe meer kleuren / grijstinten kunnen worden opgeslagen, hoe mooier het eindresultaat doorgaans zal zijn. Bij 'ware kleuren' (zie ook Het RGB-systeem) is er voor elke pixel de keuze uit 224=16.777.216 kleuren. Aardig om te weten dat het menselijk ook lang niet al die 'verschillende' kleuren uit elkaar kan houden... Dit geldt niet als een website (webserver, kleurenkaart of browser) niet standaard alle kleuren aan kan. Hoewel je hier tegenwoordig weinig last van zult hebben, zal je er soms toch beter rekening mee kunnen houden. Kies in die gevallen voor een web-save-kleuren-palet. Bij het omzetten van een kaartbeeld naar een bitmap kan vanwege performance- of opslagredenen gekozen worden voor een beperkte nauwkeurigheid voor wat betreft het aantal pixels. In die gevallen kan gekozen worden voor het toepassen van een tweetal technieken om het beeld voor het oog toch optimaal te laten lijken: anti-aliasing en dithering (zie hierna). Er zijn meerdere raster- en vectorformaten mogelijk. Deze worden hieronder kort besproken voor zover relevant voor de GIS-specialist. Mis je bepaalde formaten, kijk dan eventueel op [formaten] op Wikipedia.
Anti-aliasingBij anti-aliasing wordt de nauwkeurigheid optisch vergroot bij het genereren van de bitmap. Hierbij wordt met grijstinten of bepaalde tussenliggende kleuren gepoogd de overgang tussen schuine en ronde kleur/object-overgangen wat geleidelijker te laten verlopen. Bij inzoomen zie je dan de pixels misschien wel, alleen verstoren die het beeld minder, omdat dit er vloeiender uitziet. Met name bij teksten en scherpe overgangen (zoals bij vlakken met een zwarte omtrek) zal dit het beeld kunnen verbeteren. In de figuur zie je het effect van anti-aliasing bij teksten. De harde overgang van zwart naar wit is met grijstinten vloeiender gemaakt. Ook bij de overgangen van rood en blauw naar wit is gebruik gemaakt van het brede kleurenpalet om het gemis aan nauwkeurigheid van het aantal pixels met kleuren goed te maken. DitheringEen andere techniek om de nauwkeurigheid te vergroten is dithering. Hierbij worden puntjes, met een bepaalde tussenliggende grijstint of kleur, geplaatst bij de overgang van de ene kleur naar de andere kleur van een hoge dichtheid naar een lage dichtheid. Het grensvlak is zo minder hard, en wordt meer een geleidelijke overgang, ook al wordt met een beperkt aantal kleuren of grijstinten gewerkt. In lang niet alle gevallen is dit wenselijk. Bij kaarten waarbij vlakken scherp en duidelijk aangeven waar iets wel of niet aanwezig is, wil je dus juist géén dithering gebruiken. Dithering wordt vaker (bewust) bij foto's toegepast dan bij kaarten. De reden daarvan is dat een kaart vaak scherpe grenzen wil laten zien. Kleuren op een foto gaan vaker langzaam in elkaar over, waardoor dithering wel mag voorkomen. Dithering kan ontstaan door:
Moiré-effectMoiré is het verschijnsel dat optreedt als twee (verschillende) rasterpatronen door elkaar heen gaan werken. Er kunnen dan patronen worden waargenomen die er strikt genomen niet zijn, of althans niet zo bedoeld zijn. Dit heeft het moiré-effect. Dit komt ook in het dagelijks leven voor. Zo is er in vitrage (en helemaal bij zogeheten moiré-stof) en twee parallel aan elkaar staande hekken op een brug bijvoorbeeld, vreemde patronen te zien. Een streepjes of ruitjes patroon van een jas van iemand op de televisie wil ook nog al wel eens er vreemd uit zien door dit moiré-effect. Het is in principe altijd onbedoeld en meestal wil men het ook voorkomen. In de drukwereld worden kleuren daarom bewust gedrukt met een onregelmatig patroon, of met rasters die onder bepaalde hoeken ten opzichte van elkaar staan. Zie eventueel [moiré-patronen op Wikipedia]. Het voorbeeld hier - waarbij bewust een kaart is gemaakt met fijne rasterpatronen - is een drietal malen getoond. Afhankelijk van hoe ver er op wordt ingezoomd is er geen of wel een (bepaald) moiré-effect te zien; de laagjes die bladzijden van het boek voorstellen, worden door het raster van het scherm - onbedoeld - tot een ander patroon omgevormd, waardoor géén bladzijden meer worden getoond! Je komt het wellicht tegen wanneer je gebruik maakt van bepaalde texturen bij het inkleuren van vlakken. Deze texturen kunnen namelijk op de monitor, die zijn eigen rasterpatroon / resolutie kent, gaan interfereren, waardoor het moiré-effect optreedt. Het vervelende is dat je dit in een GIS zelf niet tegenkomt, maar wel in het eindproduct; de digitale kaart. Dat komt omdat je GIS het rasterpatroon steeds opnieuw opbouwt, wanneer je inzoomt op de kaart. Bij een digitaal bestand - eenmaal opgebouwd - kan dat niet meer. Vermijdt dus (te fijnmazige) rasters, zeker wanneer je naar lagere resoluties exporteert, en wanneer je (raster- of vector-) afbeeldingen op het scherm zullen verschijnen. Het on-line opleveren van de kaart via GIS-viewersTot nu toe zijn we er in deze module stilzwijgend van uitgegaan dat we de kaart via een digitaal statische formaat hebben willen opleveren. Dus een oplevering in bijvoorbeeld PDF of PNG, zogenaamde statische kaarten. Zoals we in deel A (Analoge en digitale kaarten) hebben kunnen lezen, zijn er behalve statische kaarten ook dynamische kaarten. In die gevallen leveren we een wat flexibelere kaart via een GIS-viewer aan (een grotere groep) gebruikers. Technisch gezien gaat dit handboek niet verder in op de mogelijkheden voor GIS-viewers. Er wordt een aantal genoemd in Overige informatie. Deze GIS-viewers zullen de komende jaren ook wel veranderen. Er is in ieder geval een tendens naar meer open GIS-viewers, zowel vanuit de gebruikelijke GIS-leveranciers, als vanuit de IT-wereld die nog niet zo was aangesloten bij de geo-applicaties. In ieder geval nemen de mogelijkheden om dynamische kaarten on-line via een GIS-viewer (of geo-service of gis-web-service) te verspreiden wel steeds meer toe. Hieronder twee tabellen. De eerste tabel geeft verschillen van wanneer kaarten statisch of juist dynamisch worden aangeboden aan de doelgroep. De tweede tabel geeft richtlijnen wanneer je kaarten juist statisch, of wanneer je kaarten juist via GIS-viewers zou moeten aanbieden. Elke doelgroep / kaartsoort heeft zo zijn eigen medium voorkeur; de ene keer kies je voor een statische kaart, de andere keer kies je voor verspreiding via een dynamische GIS-viewer. Een GIS-viewer biedt vaak meer mogelijkheden voor de eindgebruiker, maar dat betekent niet dat een GIS-viewer per definitie de voorkeur heeft. Statische kaarten zijn met name voor een breed publiek vaak veel geschikter, omdat deze kaart zo heel goed op één bepaalde schaal en op één doel afgestemd kan zijn.
Het opleveren van alleen geo-informatie (bijvoorbeeld locaties)In eerdere hoofdstukken is hier eerder al een en ander over gezegd, hieronder wat verwijzingen:
LiteratuurVoor literatuur zie Overige informatie en links.
Ga naar de opdrachten en vragen over deze module 'Oplevering van de kaart'.
|