In de derde les gaat het vooral over de opname. Beginners vinden het vast en zeker raar dat een les montage ook de opname omvat. Toch begint het monteren van een filmpje al bij het opstellen van de camera. Het publiek krijgt namelijk verwachtingen bij bepaalde beelden. Er moet een soort van 'flow' zijn die voldoet aan die verwachtingen. Dit merk je zelfs wanneer je gewoon over straat wandelt. Als je een persoon de lucht in ziet staren, is de kans groot dat je ook even kijkt wat er te zien valt. Als je die persoon op een scherm ziet, kan je niet eventjes je hoofd draaien om te kijken wat er zo interessant is. Het is de taak van de filmmaker om die dingen duidelijk te maken. Als er na het beeld van de persoon die omhoog tuurt een beeld van - zeg maar - een mier komt, dan is de kijker uit de 'flow'. De overgang lijkt stroef en het zal de kijker afleiden van wat de film probeert te vertellen.

Ook op het geluid moet je al letten voor je begint op te nemen. Als je een montage maakt van bijvoorbeeld een kermis, zal je merken dat het geluid op het ene beeld verschilt in akoestiek, volume en timbre met het geluid op een ander beeld. Na het monteren zal het geluid stotterend klinken en de overgangen zullen - alweer - stroef aanvoelen. In de praktijk wordt er dan een lange geluidsopname gemaakt van het achtergrondgeluid die onder de gehele montage zal komen te staan.

Vroeger

Bandrecorder.
Filmcamera. De film zat achterin de camera.

Tegenwoordig gaat alles grotendeels met de computer, maar vroeger kon je niet zomaar eventjes wat filmen, daar kwam heel wat meer bij kijken. Je nam toen niet op met een geheugenkaartje en je monteerde niet op de computer, maar beeld en geluid nam je apart op met respectievelijk film en geluidsbanden en je monteerde op een enorm grote tafel met duizenden knoppen.

Met een bandrecorder werd het geluid opgenomen en een speciale filmcamera legde alles op de film vast. Met de film moest je goed uitkijken, want er mocht geen licht bij de film komen. Als er een klein beetje licht bij de film komt, heb je er niets meer aan en kun je hem direct weggooien.

En dan had je nog de filmklap. Op deze klap stond alle informatie die nodig was voor de filmopname. Bijvoorbeeld welke filmrol er in de camera zat, welke geluidstape, welke aflevering werd gemaakt en welke scène het was.

En dan begon de opname. De regisseur vroeg om stilte en zei dan "Attentie, geluid!". Dan zei de geluidsman "Loopt!". Dat betekende dat zijn bandrecorder liep. Vervolgens riep de regisseur "Camera!". Dan zegt de cameraman "Loopt!", dat betekent dat de camera loopt. En dan riep hij "Klap!". Dan moest een medewerker voor de camera gaan staan en een klap geven met de filmklap door erop te slaan met een speciaal balkje dat d.m.v. een scharniertje dat aan de bovenkant zat bevestigd. Op het moment dat de filmklap dicht sloeg, startte de opname.

Als alle scènes waren opgenomen, moest er gemonteerd worden. De film werd ontwikkeld in het laboratorium en het geluid wordt gekopiëerd naar een speciale tape. Beeld en geluid zaten dus op twee verschillende banden. Maar voordat kon worden begonnen met monteren, moest beeld en geluid eerst gelijk worden gekregen. Anders klopte er helemaal niets van. Beeld en geluid werd gelijk gekregen door eerst op de geluidsband te zoeken naar het geluid van de filmklap. Vervolgens werd de geluidsband vastgezet en gezocht naar het beeldje waarop de filmklap dichtsloeg. Dan liepen beeld en geluid gelijk en dan kon de film gemonteerd worden. Dat was echt handwerk en moest heel precies gebeuren. Het werd gedaan met doorzichtig plakband en ook met witte handschoentjes aan om te voorkomen dat zweet en ander vuil op de vingers de film zouden beschadigen. Ook de geluidsbanden werden met de hand gemonteerd. Het monteren alleen al kon maanden of zelfs jaren in beslag nemen.

This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.