< Esperanto < Grammatica
  1. Grammatica
    1. Uitspraak
    2. Zelfstandig naamwoord
    3. Bijvoeglijk naamwoord
    4. Meervoud
    5. Lijdend voorwerp
    6. Lidwoord
    7. Werkwoorden
    8. Bijwoorden
    9. Voorzetsels
    10. Woorden vormen
    11. Eigennamen
    12. Zinnen
  2. Gebruik
    1. Landen van Europa
  3. Geschiedenis
    1. Toespraak Zamenhof
  4. Waarom zou je Esperanto leren?

Zinnen

Vragen

Alle vragen bevatten in het Esperanto een vraagwoord.

vraagwoorden

Voorbeelden van vraagwoorden:

kio - watKio estas tio? - Wat is dat?
kiel - hoeKiel vi fartas? - Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met u?
kiam - wanneerKiam vi venos? - Wanneer kom je?

ĉu

Voor ja/nee- of keuzeantwoorden gebruikt men het vraagwoord ĉu.

Ŝi estas knabino. - zij is een meisjeĈu ŝi estas knabino? - Is zij een meisje?
Ĉu la knabino estas juna? - Is het meisje jong?Jes, ŝi estas juna. - Ja, ze is jong.

Ontkenning

ne - nee

Men zet 'ne' voor het te ontkennen woord. Gewoonlijk voor het werkwoord, maar ook voor andere woorden.

Mi ne estas juna. - Ik ben niet jong.
Ne, mi ne volas. - Neen, ik wil niet.
Mi manĝas ne pomon, sed piron. - Ik eet geen appel, maar een peer.

correlatieven

Om een ontkenning te maken kun je ook correlatieven gebruiken.

Mi komprenas nenion. - Ik begrijp niets.
Mi neniam estis tie. - Ik ben daar nooit geweest.

NENI-correlatieven maken altijd de hele zin ontkennend. Dubbele ontkenning kan de zin weer positief maken.

Mi ne faras nenion. - Ik ben niet niks aan het doen.
Mi ne povas ne veni. - Ik kan niet wegblijven.

nek

Na een ontkenningswoord wordt soms het voegwoord nek gebruikt, dat "en ook niet, noch" betekent.

Mi ne vidis lin, nek lian patron. - Ik zag hem niet, noch zijn vader.
Neniu leciono nek prelego plaĉis al ŝi. - Geen enkele les en ook geen lezing vond ze leuk.

Tweemaal nek betekent "en niet, noch ... noch".

Mi vidis nek lin, nek lian patron. - Ik zag noch hem, noch zijn vader.
Mi ŝatas nek drinki nek fumi. - Ik hou en niet van zuipen, noch van roken.

Oefening

Hieronder staan een aantal zinnen bestaande uit woorden die je tot nu toe geleerd hebt. Begrijp je ze?

La viro parolas Esperanton. - De man spreekt Esperanto.
La amiko povos ludi en la granda urbo. - De vriend zal in de grote stad kunnen spelen.
Rikardo donis libron al Maria. - Rikardo gaf Maria een boek.
Mi malfacile vidis la birdetojn. - Ik kon de vogeltjes moeilijk zien.
La katoj estas belaj. - De katten zijn mooi.
La hundo estas en la malnova domo. - De hond zit in het oude huis.
This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.